Inhoud
Hoofdstuk X
De C.P.N. en de illegaliteit
III. De C.P.N. gedurende de laatste bezettingsjaren
IV. Nabeschouwing
Bijlage VIII Arrestatie communisten en radicale socialisten 1940-1945
Noten
Kort na de Russische Revolutie, in 1918, werd de Communistische
Partij Holland (C.P.H.) opgericht. De partij kwam voort uit de door
D. Wijnkoop geleide Sociaal Democratische Partij (S.D.P.), een
politieke groepering die in 1909 als gevolg van een scheuring
binnen de Sociaal Democratische Arbeiders Partij (S.D.A.P.) was
ontstaan. In de jaren twintig viel de C.P.H. herhaaldelijk ten prooi
aan interne ideologische tegenstellingen en openlijke conflicten.
Van een krachtenbundeling was geen sprake, integendeel, in 1929
namen zelfs drie communistisch georiënteerde groeperingen aan de
verkiezingen deel. Het electoraat beloonde deze verwarrende
verdeeldheid uiteraard niet. De C.P.H. behaalde bij de verkiezingen
niet meer dan twee á drie procent van de stemmen. De geringe
aantrekkingskracht hing ook samen met het maatschappelijk en
politiek isolement waarin de partij verkeerde. Er bestonden al in de
jaren twintig en nog sterker in de jaren dertig vrij algemeen
ernstige bezwaren tegen de C.P.N., die als revolutionair en anti-godsdienstig werd beschouwd. Door de Sovjetunie als voorbeeld
en gidsland te nemen werd dat isolement nog versterkt. Stalin
vestigde daar in de jaren dertig op wel zeer navrante wijze zijn
alleenheerschappij door zijn (mogelijke) vijanden een voor een
door show-processen te elimineren. De dictator decimeerde de
plattelandsbevolking door een gedwongen collectivisering en
verplichte voedselleveranties waardoor op grote schaal hongersnood ontstond. Nederland onderhield trouwens tot 1943 geen
diplomatieke betrekkingen met de Sovjetunie. 1]
Ongekend hoge werkeloosheid, een veel te dure gulden en als gevolg daarvan een forse achteruitgang in koopkracht bezorgden de
C.P.H. vanaf het begin van de jaren dertig enige electorale winst.
Einde pagina 973
De partij behaalde bijna vier procent van de stemmen. De C.P.H.
had een voor menigeen plausibele verklaring voor de plotseling
optredende economische crisis en presenteerde zich vooral als
pleitbezorger voor degenen die het zwaarst getroffenen werden
door de crisis, de slecht betaalden en de op steungeld aangewezen
werklozen. In 1930 keerde Wijnkoop - in 1926 met een aantal
aanhangers uit de partij getreden - in de gelederen van de C.P.H.
terug en kwam een einde aan een vijf jaar durende interne partijstrijd. De ontwikkelingen in Duitsland leidden er tevens toe dat in
de zomer van 1935 op initiatief van de Komintern, een door de
C.P.S.U. (Communistische partij van de Sovjetunie) gedomineerd
overleg tussen alle communistische partijen in de wereld, de
inmiddels traditionele strijd tussen socialisten en communisten
plaats moest maken voor samenwerking. Zo’n krachtenbundeling
zou een solide dam tegen het om zich heen grijpende fascisme en
nationaal-socialisme moeten opwerpen. Met het oog daarop achtte
men het overigens van groot belang álle democratische krachten te
mobiliseren. 2]
De Nederlandse socialisten toonden weinig belangstelling voor de
nieuwe communistische koers - de strijd met de communisten lag
nog te vers in het geheugen - ofschoon op sommige terreinen enige
tijd werd samengewerkt. Onder leiding van de stalinist P. de Groot,
die C.J.P. Schalker na de nodige manipulaties in 1938 als politiek
partijsecretaris was opgevolgd, hield de C.P.N. (tot 1935 C.P.H.)
zich nauwgezet aan de Moskouse richtlijnen. Dat de voor internationaal gebruik bedoelde directieven uit Moskou bepaald niet
hoefden te stroken met de nationale belangen, openbaarde zich op
pijnlijke wijze toen Stalin op 23 augustus 1939 een niet-aanvalsverdrag met Hitler sloot. 3] Het kostte De Groot c.s. niet veel moeite
deze radicale en als tactisch omschreven koerswijziging in eigen
kring geaccepteerd te krijgen. Ruim een week later bleek wat de
twee machthebbers in het geheim hadden bekokstoofd. Polen werd
overrompeld, van de kaart geveegd en tussen Duitsland en de
Sovjetunie verdeeld.
Door Stalins plotselinge koerswending onvoorwaardelijk te volgen,
manoeuvreerden De Groot c.s. de C.P.N. aan de vooravond van de
Tweede Wereldoorlog in een buitengewoon oncomfortabele positie
en een nog dieper isolement.
Einde pagina 974
Einde pagina 975
In de katholieke provincie Limburg was het voor elke niet-katholieke politieke organisatie een zware opgave aanhang van enige
omvang en betekenis te verwerven. Met uitzondering van de Mijnstreek, Maastricht en de regio Tegelen-Venlo slaagde de
C.P.H./C.P.N. er gedurende de jaren twintig en dertig nauwelijks
in kiezers te trekken. De communistische propaganda bereikte het
platteland niet of ze werd er geweerd. Naar verhouding waren de
communistische kiezers nog het sterkst vertegenwoordigd in de
Mijnstreek. Van de 1.612 stemmen (0,95% van het totaal), die de
C.P.H. in Limburg bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1922 in
de wacht sleepte, waren er bijna 700 uit de Mijnstreek afkomstig.
Bij de volgende verkiezingen vertoonden de resultaten een nogal
grillig verloop. In 1929, bij de verkiezingen voor de Provinciale
Staten, wedijverden de communisten met maar liefst drie verschillende lijsten om de kiezersgunst. Samen kregen ze 2.065 stemmen
(1%): de C.P.H. 727, de Revolutionair-Socialistische Partij (R.S.P.)
van H.J.F.M. Sneevliet 963 en de Communistische Partij (C.P.) van
Wijnkoop 375. 4] Andermaal waren de meeste stemmen afkomstig
uit de Mijnstreek. Daar woonden en werkten -naast talrijke buitenlandse - veel, uit andere delen van het land afkomstige mijnwerkers. In tegenstelling tot de autochtone Limburgse mijnwerkers
hadden zij geen banden met het Zuidlimburgse traditionele (agrarisch) milieu. De meesten waren uit nood naar de kolenbekkens
gekomen, hadden de ellende van werkeloosheid veelal aan den
lijve ondervonden en toonden zich doorgaans strijdbaarder. Hoewel
de geloofsbeleving volgens vooraanstaande R.-K.-geestelijken als
H.A. Poels onder de Limburgse arbeiders weinig diepgang had en
meer werd bepaald door sleur en traditie dan door overtuiging,
slaagde diezelfde geestelijkheid er wél in hen ervan te overtuigen
dat de weg die de socialisten en communisten bewandelden een
heilloze was en dat de katholieke benadering der sociale vraagstukken, gebaseerd op een sociaal-economisch harmoniemodel
(corporatisme), de enige juiste was. Bovendien bestond er een
intensieve sociale controle en voerden de werkgevers in samenspraak met de geestelijkheid een politiek waarbij er nauwlettend op
werd toegezien dat de sociale verhoudingen niet of nauwelijks
Einde pagina 976
veranderden. Een vruchtbare bodem voor de opkomst en groei van
links-politieke stromingen ontbrak derhalve. 5]
De rampzalige gevolgen van de economische crisis gingen niet
onopgemerkt aan de Mijnstreek voorbij. De bedrijfstak kampte
sedert de jaren twintig al met structurele problemen. Er vielen
talrijke ontslagen en de lonen daalden. Gedurende de jaren dertig
werden maatregelen gericht op een verhoging van de arbeidsproductiviteit als jaag- en drijfsystemen en zogenaamde eenmans
akkoorden bij uitstek gehate praktijken. 6] De mijndirecties namen
een sterk afwerende houding aan in discussies over de wettelijke
erkenning van silicose (stoflongen) als beroepsziekte van mijnwerkers. Zo konden de financiële gevolgen van invaliditeit als gevolg
van deze longaandoening grotendeels op de mijnwerkers worden
afgewenteld, hetgeen uiteraard een aanzienlijke (ziekte)kostenbesparing opleverde, omdat de loonsom immers gevrijwaard bleef
van een forse premiedruk. Ondanks de erkenning van silicose als
beroepsziekte van mijnwerkers in vrijwel alle mijnbouwlanden,
slaagden de Nederlandse mijndirecties erin de opneming in de
nationale ongevallenwetgeving tot 1938 tegen te houden. 7]
Vakbonden en politiek links georiënteerde groeperingen stelden
dergelijke misstanden uiteraard aan de kaak wat zowel de S.D.A.P.
als de C.P.H. enige stemmenwinst opleverde bij de Tweede Kamerverkiezingen van 1933. De communisten kregen 2.705 (1,26%)
stemmen waarvan ruim 1.750 uit het Zuidlimburgse kolenbekken.
Vier jaar later, bij de laatste verkiezingen vóór de Tweede Wereldoorlog, sleepte de partij 3.082 stemmen (1,3%) in de wacht.
Conform de traditie was de Mijnstreek ook nu de belangrijkste
leverancier met 2.083 stemmen.8] Ondanks de afnemende economische crisis zette de langzame groei van de partij dus door. Dat was
mogelijk mede een gevolg van de komst van talrijke vluchtelingen
uit nazi-Duitsland. Naast joden vluchtten vele socialisten, communisten en katholieken naar Nederland. Zij brachten tot in detail
verslag uit over hun eigen en andermans lotgevallen onder de
Duitse dictatuur. De C.P.N. droeg trouwens in belangrijke mate bij
aan een groeiende politieke bewustwording. Het partij-dagblad De
Tribune, in 1934 omgedoopt tot Het Volksdagblad, waarschuwde herhaaldelijk tegen fascisme en nationaal-socialisme. Beide
Einde pagina 977
bladen mochten zich in Zuid-Limburg in een relatief groot lezerspubliek verheugen. 9]
Toch hadden de communisten in Limburg het niet gemakkelijk. De
overheid hield hen nauwgezet in de gaten en de Kerk waarschuwde
onafgebroken tegen het rode gevaar. Communistische propagandisten werden doorgaans vijandig bejegend, zelfs weggejaagd, zoals
een communistisch parlementslid op het station van Heerlen
overkwam. 10] Zij, die openlijk voor hun communistische sympathie
uitkwamen, liepen een reëele kans hun baan te verliezen. 11] De
C.P.N. en haar aanhangers zagen zich genoodzaakt het grootste
deel van hun werkzaamheden in het geheim verrichten. De leidinggevende functies binnen de partij berustten voornamelijk bij
ontslagen arbeiders, vergaderingen moesten noodgedwongen klein
van omvang zijn en werden in huiskamers of zelfs in bossen
gehouden.12] Deze semi-legale status kan ook afgeleid worden uit
de deelname van de communisten aan het vakbondswerk en de
oprichting van een aantal camouflage- of mantelorganisaties. Vaak
werd samengewerkt met (radicale) socialisten die het evenmin
gemakkelijk hadden.
Maastricht kende een oude en lange sociaal-democratische traditie.
Een aantal socialisten schoof gedurende de jaren dertig steeds
verder naar links op en radicaliseerde. Ze maakten zich sterk voor
de door de communisten gepropageerde Volksfront-gedachte - een samengaan van linkse politieke partijen - als krachtige tegenhanger van fascisme en nationaal-socialisme. De gematigde
S.D.A.P.-vleugel was het daar niet mee eens en een scheuring
dreigde. Ondanks een interventie van S.D.A.P.-voorman J.J.
Vorrink liep het conflict zo hoog op dat de linkervleugel in 1937
uit de partij werd gezet. Een gedeelte van de geroyeerden vond
onderdak bij de in 1935 door Sneevliet opgerichte Revolutionair-Socialistische Arbeiderspartij (R.S.A.P.). 13] Ondanks de partijpolitieke perikelen werkten communisten en socialisten op verschillende terreinen samen. Zo werd de Maastrichtse Culturele
Filmliga opgericht, waarin naast de radicale socialist J.H.R. Steyns
de communist B.Th.A. Holty en propagandisten van de Vereniging
van Vrienden van de Sovjetunie (V.V.S.U.) zoals G. Kroll en A.
Sonneville, een rol speelden. 14] De Liga stelde zich ten doel de
negatieve beeldvorming van de Sovjetunie te corrigeren door
Einde pagina 978
Russische (propaganda)films te vertonen en te waarschuwen tegen
het fascisme. De rolprenten konden worden gehuurd via de
V.V.S.U. in Amsterdam. Voorts werkten sociaal-democraten,
radicale socialisten en communisten eendrachtig samen in het
Comité Hulp aan Spanje, waarvoor in Maastricht de sociaal-democraat J. Lamberts, een leraar, als voorzitter en J. Steyns als
penningmeester optraden. Het Comité legde zich vooral toe op het
inzamelen van geld en goederen ten behoeve van de Republikeinse
Partij in de Spaanse burgeroorlog (juli 1936-april 1939). 15] Tal van
uit Nederland afkomstige socialisten en communisten, onder wie
veel Duitse emigranten, streden aan republikeinse zijde mee tegen
de falangisten, een door het fascisme geïnspireerde en door generaal Franco geleide politieke groepering die actieve steun ondervond van haar Duitse en Italiaanse geestverwanten.
In 1935 werd in Maastricht een afdeling van de Communistische
Jeugd Bond opgericht onder leiding van een zekere Dreesen. De
afdeling in de Mijnstreek van deze Bond manifesteerde zich
openlijk en verspreidde het blad De Jonge Arbeider onder de
enkele tientallen leden. Ter camouflage werd de organisatie in
Maastricht als wandelclub gepresenteerd. De leden werden in
hoofdzaak uit de rijen van de plaatselijke Burgerwacht (civiele
gewapende reservepolitie) gerecruteerd, waarvan Dreesen deel
uitmaakte. Tenslotte bestond in Maastricht een Werklozen Strijd
Comité onder voorzitterschap van de communist F.J.H. Schweden.
Het comité telde ongeveer tachtig leden en was nauw betrokken bij
de hulpverlening aan uit Duitsland gevluchte joden en communisten. In 1936 verliet Schweden om onbekende redenen de communistische gelederen en bood de plaatselijke politie zijn diensten
aan. Hij verschafte haar nauwkeurige informatie over de activiteiten van de communisten. Zo vernam de politie wie de makers en
de distributeurs waren van de talrijke anti-kapitalistische en anti-militaristische pamfletten die op vrij grote schaal in Maastricht
en de Mijnstreek opdoken. Dat gold eveneens voor de anti-nazi-propaganda die vanuit Zuid-Limburg haar weg naar Duitsland
vond. Een groot deel van die geschriften bleek te worden gestencild door S. Jongen in Maastricht. Schweden zette de politie verder
op het spoor van de Limburgse tak van de Internationale Rode
Hulp (I.R.H.) en het Kerkraads Belang. De I.R.H., een door
Einde pagina 979
communisten geleide organisatie, legde zich in hoofdzaak toe op
de hulpverlening aan vervolgde Duitse geestverwanten. Ook het
Kerkraads Belang, een Zuidlimburgse tak van de Duitse Sportbond, was nauw betrokken bij de vluchtelingenhulp. Bovendien
trachtte deze organisatie, die alleen al in Kerkrade enkele honderden leden geteld zou hebben, voorlichtingsgeschriften naar Duitsland te smokkelen. 16]
Sedert 1933 staken de communisten veel energie in de opvang van
en hulpverlening aan vervolgde geestverwanten en joden uit Duitsland. De centrale leiding van die hulp lag bij de Nederlandse sectie
van de in 1922 door de Komintern in het leven geroepen Internationale Rode Hulp. In de Mijnstreek werkten de I.R.H.-leden ook
wel onder de dekmantel Guerrilla. Immers, noch de Nederlandse
politie, noch de Duitse Sicherheitspolizei mocht er weet van
hebben. Belangrijk was dat de I.R.H.-medewerkers dank zij deze
werkzaamheden ervaring opdeden in het illegale werk, zowel in de
alledaagse praktijk als in psychologisch opzicht. 17]
Vanaf de Machtübernahme door Hitler op 30 januari 1933 werd
de Kommunistische Partei Deutschland (K.P.D.) fel opgejaagd. De
nazi’s grepen de brand in het Rijksdaggebouw op 27 februari 1933
aan om de communisten op ongemeen felle en systematische wijze
te vervolgen. Het partijkader moest hals over kop vluchten en week
in hoofdzaak uit naar Praag en Parijs. Anderen zochten een veilig
heenkomen door de meest nabijgelegen grens clandestien over te
steken. Via Limburg kwamen veel communisten uit het zuidelijk
Roergebied en de streek rond Aken Nederland binnen. De meesten
trokken verder naar België of Amsterdam, waar het centrum van
de Nederlandse afdeling van de I.R.H., Nederlandse Rode Hulp
(N.R.H.), was gevestigd. Organisatorisch kon de Nederlandse zusterpartij deze plotselinge toestroom aanvankelijk nauwelijks aan.
Met steun van de Duitse communisten in Amsterdam en Parijs â die als politieke vluchtelingen overigens geen politieke activiteiten
mochten ontplooien op straffe van uitwijzing â werd de I.R.H. in
Nederland weldra beter georganiseerd. De I.R.H. probeerde bovendien het publiek te mobiliseren en voor te lichten over de rampzalige ontwikkelingen in Duitsland. 18] Ook ging de Nederlandse afdeling over tot publikatie van een tweewekelijks periodiek,
Einde pagina 980
Afweerfront. Vanaf december 1937 verscheen daarnaast het
informatieblad Onze Gids.
De I.R.H., in Nederland geleid door J. Postma en W. van Exter,
trad op als organisator en instructeur. Als nevenorganisatie van de
N.R.H. bestond de Landelijke Emigranten Commissie (L.E.C.).
Daarin hadden vier landelijke emigranten-vertrouwensmannen
zitting: A. Winterink, F. Baruch, J. Bierens en F.H. Petersen. Het
L.E.C. beschikte over plaatselijke afdelingen en was belast met de
sociale belangenbehartiging van de vluchtelingen. Ze onderhield
nauwe contacten met andere emigranten-commissies en de
Zentrale Emigranten Kommission. 19]
De C.P.N. stelde in elk van haar elf districten een verbindingsman
aan met het oog op de hulpverlening aan de vluchtelingen. Zij
moesten op hun beurt medewerkers aantrekken. Het zuidelijk
grensbureau werd vanuit Heerlen geleid door de uit Winschoten
afkomstige A. Potze, districtsleider voor Limburg. Er ontstond al
spoedig een intensieve en soepel lopende samenwerking tussen de
Limburgse communisten en de in Limburg werkzame en woonachtige Duitse communisten. Potze onderhield bovendien contact met
het Duitse district Midden-Rijn en Wurm. Het communistische
kader uit die regio kwam, voorzover niet uitgeweken, regelmatig
in de Mijnstreek bijeen. 20]
Potze beschikte over een team van toegewijde en energieke medewerkers, van wie sommigen in Duitsland waren geboren en inmiddels de Nederlandse nationaliteit hadden gekregen. Het precieze
aantal van de door hen geholpen vluchtelingen is slechts bij
benadering aan te geven. Soms passeerden op één dag tussen de
dertig en vijfendertig vluchtelingen clandestien de grens. Mogelijk
overschreed het totaal aantal de duizend, het zijn er in ieder geval
vele honderden geweest. Latere schattingen wezen uit dat circa
60% van de communistische vluchtelingen via de Zuidlimburgse
posten Nederland waren binnengekomen. Overigens werden niet
alleen communisten geholpen, maar ook socialisten, joden en
katholieken. 21] Vooral het Drielandenpunt bij Vaals, maar ook
Kerkrade met zijn merkwaardige straatgrens waren veel benutte
overgangen. In Vaals maakte P. Bertrand, die in 1934 de wijk had
genomen uit Aken, zich verdienstelijk voor zijn vervolgde landgenoten. Ook smokkelde hij het orgaan van de Komintern, De
Einde pagina 981
Rundschau, over de grens. In Heerlen en directe omgeving steunden J. Barelds, J. van Beers, H. Garritzen, E. Kasemier, A.J.
Overeem, O. Schumacher, W. Warrink en M. en Th. Zanders het
werk van Potze en in Schaesberg W.J. Konsten. Laatstgenoemde
slaagde er zelfs in met medewerking van S.S.- en S.A.-leden
vluchtelingen veilig over de grens te loodsen. In Brunssum werkten
onder meer het echtpaar A. Kievit en G. Kievit-Poede en W. van
Roest.22] In Maastricht tenslotte werden de emigranten in eerste
instantie ten huize van de familie Habets opgevangen. Hier waren
onder anderen het echtpaar Ph. en A. van Hoorn, L. Kraft, L.
Verheyen, A. Franken, S. Jongen, F.J.H. Schweden, W. Hendrikx,
W. Bartels en J. de Beun bij de hulpverlening betrokken. Regelmatig kwamen de plaatselijke medewerkers voor overleg bijeen. 23]
De smokkel van anti-nazi pamfletten en communistische propaganda geschiedde in georganiseerd verband door leden van de Internationale Transportarbeiders Federatie. Zij zagen kans de geschriften per trein of binnenvaartschip Duitsland binnen te brengen. Ook
individuele Nederlandse communisten toonden zich actief. De
Duitse bannelingen moesten zich immers op straffe van uitwijzing
van elke politieke activiteiten afzijdig houden. 24]
Op 20 februari 1934 ontving de Commissaris van de Koningin in
Limburg, mr. E.O.J.M. baron van Hövell van Wezeveld en Westerflier, een klaagschrift van de burgemeester van het Middenlimburgse Melick-Herkenbosch, S.D. Douven: Op 18 dezer door de
gemeentepolitie aangehouden een Nederlander en een Duitser,
welke eerste een groot aantal in het Duits gestelde communistische
propagandaschriften vervoerde in de richting van de Duitse grens.
Deze personen werden mij voorgeleid. Daar echter het eigenlijke
vervoer plaats had door de Nederlander kon ik niets doen (...). Ik
heb betreffende personen daarna laten volgen door de gemeentepolitie, die heeft vastgesteld dat de papieren werden afgeleverd bij
een Nederlander wiens huis tegen de Duitse grens aanligt. In dit
huis zijn de papieren waarschijnlijk door acht Duitse vrouwen in
ontvangst genomen met de klaarblijkelijke bedoeling om ze in
Duitsland te verspreiden. Onmiddellijk heb ik de Duitse politie
laten waarschuwen die toen het onderzoek heeft voortgezet in
Duitsland. Door enkele Duitse politie-autoriteiten wordt het betreurd dat de Nederlandse politie niet voldoende bevoegdheid heeft
Einde pagina 982
om te verhinderen dat de communistische propagandageschriften
tegen de Duitse staat frauduleus over de grens worden gebracht. De
communistische propaganda is uiteindelijk ook een gevaar voor ons
vaderland, aldus Douven. Op 5 maart liet de procureur-generaal
in Den Bosch de Commissaris van de Koningin desgevraagd weten:
Als communistische lectuur wordt vervoerd door Nederlanders is
daartegen weinig te doen. Zou zulks geschieden door een vreemdeling dan moet de burgemeester weten, dat zulks een aanleiding kan
zijn tot verblijfsontzegging in Nederland en uiteraard inbeslagneming der stukken. Een scherpe vreemdelingencontrole is in Melick-Herkenbosch nodig. 25]
Door infiltratie onder de vluchtelingen maar ook door inlichtingen
uit (dissidente) communistische kring vernamen de Nederlandse en
de Duitse politie wie de leidinggevende en meest actieve medewerkers in de georganiseerde hulpverlening en propagandasmokkel
waren. Al in 1935 vonden huiszoekingen bij Maastrichtse communisten plaats en werden in het hele land tientallen geëmigreerde
kaderleden gearresteerd. Na enige tijd kwamen ze onder druk van
de publieke opinie vrij en werden ze naar België uitgewezen. 26]
Vanzelfsprekend trachtten de I.R.H.-medewerkers de Duitse emigranten op hun betrouwbaarheid te testen. Bij twijfel werden ze
doorgezonden naar België. 27] De in Maastricht woonachtige Belg
J.H. Nulens verrichtte koeriersdiensten tussen Limburg en België.
Naast zijn werk voor de Rode Hulp hield hij zich bezig met het
smokkelen van geheime berichten en rapporten en wapens. De
geschriften werden vervolgens in opdracht van de K.P.D. clandestien verspreid.28] Op 21 februari 1936 werd Nulens met zijn gezin
uitgewezen naar België vanwege zijn communistisch partijlidmaatschap en dat hij hier ter stede en in Zuid-Limburg communistische agitatie voerde. Het contact tussen de Maastrichtse communisten en Nulens bleef echter voortbestaan. 29]
Vooralsnog vonden geen arrestaties plaats onder de Limburgse
communisten. Wel stonden de namen van vrijwel alle actieve en
bekende partijleden in de plaatselijke politieregisters vermeld, ook
waren ze bekend bij de Duitse Sicherheitspolizei.
Einde pagina 983
Niet alle C.P.N.-ers deelden het standpunt dat de partij onder
leiding van P. de Groot aan de vooravond van de Tweede Wereldoorlog innam. Nadat men ruim zes jaar het fascisme en nationaal-socialisme zoveel mogelijk had bestreden, klonk de verklaring
dat de op 1 september 1939 uitgebroken vijandelijkheden louter
imperialistisch van aard waren en de arbeidersklasse er geen enkel
belang bij had en derhalve neutraal moest blijven menig communist
onwerkelijk en onlogisch in de oren. De samenwerking met
niet-communistische anti-fascisten kwam onder grote druk te staan.
Dat leidde tot het uiteenvallen van het Comité van Waakzaamheid, een groep intellectuelen, die door middel van publikaties het
gevaar en het ware gezicht van het nationaal-socialisme onder de
aandacht van een breed publiek trachtte te brengen. 30] Sedert eind
1939 werden Frankrijk en Groot-Brittannië als oorlogszuchtiger
dan Duitsland afgeschilderd. Het accent diende van anti-fascistische actie te worden verlegd naar meer traditionele communistische
axioma’s zoals het opkomen voor en realiseren van de belangen
van de arbeidersklasse en agitatie tegen de steunverleners aan de
Franse en Britse oorlogsinspanningen. Onder die laatste categorie
vielen de bourgeoisie en de sociaal-democraten. Een en ander
betekende niet dat de C.P.N. nu ook de bestrijding van het fascisme losliet, maar wél dat de vertrouwde koers op een cruciaal
tijdstip een radicale wijziging onderging. Een van de gevolgen was
dat in regeringskringen twijfels begonnen te rijzen over de houding
van de communisten inzake de landsverdediging. In eigen kring
bestond daarover trouwens ook verwarring. 31]
De Groot, sedert 1938 politiek leider van de C.P.N., was de meest
fervente verdediger van de nieuwe koers. Hoewel sommigen de
ommezwaai tot een louter tactische manoeuvre van Sovjet/Komintern-zijde reduceerden, leidde de nieuwe politieke koers ondanks de sterke partijdiscipline tot de nodige spanningen binnenskamers. 32] Weldra ontstonden binnen de partijleiding naast de lijn-De Groot twee andere stromingen. Volgens de partijtheoreticus mr.
A.S. de Leeuw had men te maken met een bevrijdingsstrijd tegen
het om zich heen grijpend fascisme. Hij toonde zich voorstander
van een voortgaan op de eerder ingeslagen weg en pleitte voor een
Einde pagina 984
bundeling van alle anti-fascistische krachten in het land teneinde
één gesloten front te vormen. De tweede, enigszins hiervan afwijkende visie trad na de Duitse inval op 10 mei 1940 op de voorgrond. Weliswaar was de oorlog een conflict tussen imperialistische krachten die beide bestreden moesten worden, maar volgens
deze stroming moest prioriteit gegeven worden aan de bestrijding
van de actuele agressor en onderdrukker, Duitsland. Deze middenkoers kwam naderhand, toen geheel West-Europa door de
Duitsers onder de voet was gelopen, het dichtst in de buurt van het
standpunt van de Komintern dat voordien min of meer parallel liep
aan de lijn-De Groot. 33] De Groot en zijn politieke medestanders
gingen nog een stap verder. Zij pleitten niet alleen voor een
neutrale houding jegens de bezetter â het maakte immers niet uit
of men onder heerschappij van de Duitsers of de bourgeoisie
moest leven â maar trachtten bovendien de C.P.N. en haar informatie- en propaganda-apparaat legaal te laten voortbestaan. Dat lukte
aanvankelijk wonderwel. Op 26 juni 1940, twee dagen na de
opheffing van het verschijningsverbod van de nationaal-socialistische en communistische pers, verscheen Het Volksdagblad
opnieuw evenals de juni-editie van het theoretisch maandblad
Politiek en Cultuur en het maandblad van de Vereniging van
Vrienden van de Sovjetunie (V.V.S.U.). 34] De neutrale koers werd
nogmaals verdedigd en toegelicht en de felle aanvallen op de
sociaal-democraten en Groot-Brittannië werden herhaald. Het
wederom verschijnen van de communistische media en vooral de
toon van een ronduit pro-Duits artikel in Politiek en Cultuur met
als titel Vijf historische dagen wekten veel beroering in eigen
kring. De verbindingsman van de Komintern, D. Goulooze, liet
weten dat Moskou het niet eens was met dit artikel en weigerde
medewerking. Sedertdien bekoelde de verhouding tussen Goulooze
en de partijleiding. Omdat Goulooze rechtstreeks onder het gezag
van de Komintern viel, kon de partijleiding geen stappen tegen
hem ondernemen. Niet alleen Goulooze, ook communisten in de
C.P.N.-districten weigerden de editie van 26 juni van Het Volksdagblad onder de aandacht van de eigen lezerskring te brengen. 35]
Zij kregen steun uit een onverwachte hoek. Daags na het verschijnen van de bladen greep de bezetter in en verbood de communistische Einde pagina 985
media definitief. Een kleine maand later, op 20 juli 1940, trof
de C.P.N. hetzelfde lot.
Over het waarom van het verschijningsverbod is toen en naderhand
veel gespeculeerd. Aangenomen wordt dat de bezetter aanstoot nam
aan het feit dat de arbeidersklasse de Sovjetunie als lichtend
voorbeeld werd voorgehouden. Bovendien riep géén van de bladen
op tot een volstrekt loyale houding jegens de nieuwe machthebber,
wél tot neutraliteit. Dank zij de Duitse maatregel konden de rijen
worden gesloten en ging de C.P.N. zich definitief toeleggen op een
illegaal voortbestaan. 36]
Daartoe waren al vóór mei 1940 voorbereidingen getroffen. De
gevluchte en in illegaal werk geschoolde Duitse communisten
leverden een belangrijke bijdrage. De gebeurtenissen en ontwikkelingen in Duitsland indachtig was het niet realistisch ervan uit te
gaan dat, bij een eventuele bezetting van Nederland door de
oosterburen, de C.P.N. op legale wijze zou kunnen blijven voortbestaan. Ondanks het pact tussen Hitler en Stalin moet ook De
Groot daaraan hebben getwijfeld. Al op 15 mei 1940 kwam de
partijleiding in Amsterdam bijeen om na te gaan welke mogelijkheden de C.P.N. in de toekomst openstonden, zowel legaal als illegaal. Beide perspectieven werden even serieus in beschouwing
genomen.37] Het resultaat van de besprekingen was dat de uit vijf
personen bestaande leiding werd vervangen door een driemanschap.
De Groot bleef politiek leider, L. Jansen fungeerde als contactman
met het C.P.N.-district Amsterdam en J. Dieters als contactman
met de overige tien C.P.N.-districten. Alle drie hadden voordien op
het partijsecretariaat gewerkt. De hoofdrol was dus opnieuw
weggelegd voor De Groot. Hij maakte gebruik van de kansen die
de herstructurering van de partij hem bood.38] Met het oog op het
ondergronds gaan werden de partijleden in drie categorieën opgesplitst. In de eerste categorie kwamen de voor illegale werkzaamheden minst geschikte partijleden. Deze groep kreeg een reservoirfunctie. Als in de andere groepen lacunes ontstonden, kon worden
teruggevallen op deze reservisten. Vooralsnog werden in deze
categorie de in het verleden sterk op de voorgrond getreden communisten ingedeeld, maar ook partijleden omtrent wier politieke
betrouwbaarheid twijfels waren gerezen. Dat opende mogelijkheden. Officieel heetten zij allen in reserve te zijn geplaatst, maar
Einde pagina 986
in de praktijk kwam het erop neer dat De Groot langs deze weg
uiting kon geven aan persoonlijk antagonisme. Zijn politieke
tegenstanders konden aldus terzijde worden geschoven. Daarnaast
speelde tot op zekere hoogte een anti-intellectualistisch sentiment
mee bij de herschikking van de leidende C.P.N.-functies. Prominente partijleden als K. Beuzemaker, C. Schalker, L. de Visser en
A.S. de Leeuw verdwenen in meerdere of mindere mate naar de
achtergrond of zelfs helemaal uit het zicht. De positie van Goulooze was onaantastbaar. Veel meer betekenis kende de leiding toe
aan de categorieën nauwelijks of ten dele bekende leden en de
onbekende leden. Representatief voor de laatste groep waren de
anonieme arbeider in de stad en het cel-lid in de bedrijven. Met de
relatief onbekende communisten zouden zij het draagvlak van de
illegale partijorganisatie moeten gaan vormen.39]
De nieuwe structuur rustte op drie pijlers: een organisatie van
propagandisten, een organisatie rond het toekomstige illegale
partijblad en een reserve-organisatie, bedoeld om lacunes in de
eerste twee organisaties op te vullen. 40] Met de praktische uitvoering werden partijinstructeurs belast. Elk district reikte de partijleiding een adres aan waarmee een instructeur vervolgens contact
opnam. Zijn taak bestond onder meer uit de vorming van vijfpersoonsgroepen, het organiseren van groepen van sympathisanten en
het opzetten van stencilposten. Het was de bedoeling dat in de
districten zoveel mogelijk zelfstandig werd gewerkt, hoewel de
partijleiding toch steeds richtlijnen bleef uitvaardigen mede in
verband met de vervanging van ervaren partijkaders door nieuwelingen. Aldus werden de maanden volgend op het verbod van de
C.P.N. benut voor een ingrijpende herstructurering, het zoeken naar
en opnemen van contact met potentiële communistische illegale
werkers alsmede het innen van contributie. Dat laatste was nodig
om voldoende financiële armslag te krijgen voor het krantenapparaat en eventuele steungelden uit te keren. 41] In politiek opzicht
besloot de leiding de binnenlandse en buitenlandse ontwikkelingen
af te wachten en de activiteiten vooralsnog te beperken tot de
traditionele sociaal-economische strijd, vooral in de werkverschaffing. 42]
Van de circa 9.000 leden die de C.P.N. in mei 1940 telde, waren
omstreeks de jaarwisseling van 1940-1941 ongeveer 2.000 leden bij
Einde pagina 987
het illegale werk ingeschakeld, van wie er circa 1.200 in Amsterdam woonden. 43] Iets eerder, in september 1940, had de Komintern
via verbindingsman Goulooze geïnformeerd wat er zoal op het
terrein van sabotage gebeurde, met name ten aanzien van communicatiemiddelen en verbindingen. Ook was gevraagd waar een
illegale krant bleef. 44] Op de eerste vraag zal de partijleiding het
antwoord goeddeels schuldig moeten zijn gebleven. Weliswaar
kregen beperkte stakingsacties enige politieke betekenis vanwege
het stakingsverbod, maar van georganiseerde sabotage was nog
geen sprake. De Februaristaking van 1941 in Amsterdam en delen
van Noord-Holland vormde in dit opzicht een hoogtepunt, hoewel
de staking toch vooral een uiting was van een bij velen levende
verontwaardiging over de razzia’s op joden in Amsterdam op 22
en 23 februari en de snel opeenvolgende discriminerende maatregelen tegen en de vervolging van dit bevolkingsdeel in Nederland. 45]
Met de opbouw van het krantenapparaat werd weldra begonnen.
Via G. van den Bosch, koerier van de partijleiding, kreeg J.H.
Janzen in oktober 1940 opdracht de leiding hiervan op zich te
nemen en er nader gestalte aan te geven. Janzen kon tot op zekere
hoogte voortbouwen op het uit de legale periode daterende apparaat. In diverse districten bevonden zich nog stencilmachines. Waar
dat niet het geval was, hielpen de instructeurs. Janzen benoemde
de in Amsterdam woonachtige C. Aarnouts tot leider van het verspreidingsapparaat. De technische leiding lag in handen van J.
Verbrugge. Hij bracht de kopij van de in hoofdzaak door De Groot
volgeschreven kaderkrant, die als basis voor de edities in het
hele land gold, naar het echtpaar J. Posthuma en J. Posthuma-Celie
te Zwanenburg in de Haarlemmermeer. Voor stencilmachine,
typemachine, papier en inkt zorgde Verbrugge. Het echtpaar
vermenigvuldigde de kaderkrant. De gemiddelde oplage bedroeg
150 exemplaren. Aarnouts fungeerde tevens als koerier tussen
Janzen en zijn hoofdverspreider C. Schuurman, die op zijn beurt
het contact onderhield met koeriers in dertien grote en middelgrote
steden. Zij ontvingen van elke editie van de kaderkrant tussen de
vijf en dertig exemplaren die vervolgens, meestal per trein, op de
diverse stenciladressen in het land werden afgeleverd voor verdere
vermenigvuldiging. 46]
Einde pagina 988
De krant verscheen onder verschillende namen: De Waarheid,
Het Signaal of, zoals in Limburg, De Vonk. Op 23 november
1940 verscheen de eerste, tweewekelijkse editie. Enkele weken
daarvoor was een pamflet ter herdenking van de Russische Revolutie uitgekomen. Daarin werd opgeroepen tot verzet en politieke
strijd tegen de N.S.B., het pro-Duitse deel van de sociaal-democraten en de leiding van de Nederlandsche Unie. Voorts hield de
schrijver een pleidooi voor herstel van organisatie- en persvrijheid,
hogere lonen, voedsel en werk in Nederland. Hij eindigde met
Strijdt voor de ware nationale onafhankelijkheid! Tot internationale verbroedering. 47] De lijn-De Groot klonk er dus krachtig in
door.
Aanvankelijk vulde De Groot in zijn eentje de kolommen van de
krant, naderhand verschenen tevens bijdragen van L. Jansen. 48]
Leden van Aarnouts’ verspreidingsapparaat brachten ook berichten
uit de districten mee, waarover Jansen of Verbrugge dan korte
stukjes schreven. Naast bijdragen van beschouwende aard bevatte
de krant actuele informatie, afkomstig van kringen binnen de partij,
de radiozenders in Moskou en Londen en het orgaan van de
Komintern, Die Welt. Voorts konden kaderleden in de districten
desgewenst berichten of artikelen aan de districtseditie van de
kaderkrant toevoegen, maar dat kwam gedurende de eerste drie
bezettingsjaren hooguit sporadisch voor. 49]
Als verbindingsman tussen de partijleiding en het krantenapparaat
trad, zoals we zagen, G. van den Bosch op. Hij stond met andere
woorden tussen de voormannen van de politieke/propagandagroep
en de groep van technici en verspreiders, twee van de drie hoofdpijlers waarop de illegale C.P.N. op dat moment rustte. Van den
Bosch gaf Janzen door op welke adressen de kaderkranten gereed
lagen. Tot de zomer van 1941, toen hij vanwege zijn bekendheid
werd overgeheveld naar de luwte, bekleedde hij die functie. M.A.F.
van Beers nam toen zijn taak over. In juni 1942 moest Posthuma
als gevolg van Duitse naspeuringen onderduiken in Soesterberg.
Korte tijd later, in september 1942, viel ook Verbrugge weg. Van
Beers moest op zoek naar een nieuw stenciladres. Dat werd de
woning van F. Israël in Amsterdam. Ter bescherming zocht hij een
afzonderlijk afhaaladres, zodat drukkerij en beginpunt van de
verspreiding voortaan van elkaar waren gescheiden. 50] Het leek erop
Einde pagina 989
dat de top van het apparaat voldoende was beschermd. Tot begin
1943 kwam er inderdaad geen kink in de kabel.
Het politiek credo van de C.P.N. bleef tot de Duitse inval in de
Sovjetunie op 22 juni 1941 onveranderlijk anti-imperialistisch. De
arbeiders dreigden andermaal tussen hamer en aambeeld te worden
verpletterd. Dus kon er slechts één parool gelden: streven naar een
proletarische revolutie. Dat impliceerde géén samenwerking met
groepen die in opdracht van Engeland en de Nederlandse regering
in het binnenland actief waren. Dergelijke groepen zoals de sociaal-democraten liepen aan de leiband van het Nederlands imperialisme, aldus De Groot nadat de Februaristaking van 1941 met
geweld de kop was ingedrukt. 51] Of hij daarmee de gevoelens en
ideeën van de achterban vertolkte is moeilijk na te gaan. Vast staat
wel dat de politieke leidsman met deze opvatting de communisten
niet uit het isolement haalde. Aan het nut van die afzondering werd
steeds openlijker getwijfeld.
Operatie Barbarossa, de Duitse codenaam voor de aanval op de
Sovjetunie, maakte een abrupt einde aan het onrealistische politiek
gemanoeuvreer. Het roer kon worden omgegooid en eindelijk kon
klare wijn worden geschonken. Niet de proletarische revolutie maar
de nationale bevrijdingsstrijd zou voortaan het voornaamste doel
van de Nederlandse communisten worden en weldra ook van de
Komintern. 52] In nummer 34 van De Waarheid (nummer 15 van
De Vonk dat op 2 juli 1941 verscheen) werd de weg naar samenwerking met politiek andersdenkenden geopend. De politieke
verschillen en geschillen tussen de Nederlandse anti-fascisten
moesten, aldus de krant, wijken voor een gezamenlijk optreden
zolang de vijand in Nederland verbleef. In feite werd daarmee de
lijn van mr. A. de Leeuw het politieke uitgangspunt. 53] Hoe radicaal
de ommezwaai was, bleek uit de oproep tot een pro-Oranje-demonstratie op 31 augustus, de verjaardag van koningin Wilhelmina.
Eerder werd opgemerkt dat de illegale C.P.N. een antwoord op de
vraag van de Komintern inzake sabotage schuldig bleef. Begin
1941 wees de partijleiding dergelijke acties nog steeds zonder meer
van de hand. Op 5 februari schreef De Waarheid: Wanneer de
heren van Vrij Nederland (een van de eerste illegale kranten) tot
sabotage oproepen dan hebben zij uitsluitend de belangen van de
Einde pagina 990
Engelse oorlogvoering op het oog en niets anders. Doch Engeland
is even slecht als Duitsland. Engeland voert evenzeer een imperialistische oorlog als Duitsland. 54] Ook dit standpunt ging kort na 22
juni op de helling. Ondanks het feit dat de Rijkscommissaris in
Nederland, A. Seyss-Inquart, op 6 september 1941 elke communistische activiteit op straffe des doods verbood, werd de arbeiders
gevraagd het werktempo te verlagen en over te gaan tot sabotage
in de bedrijven. 55] Omdat de partijleiding spoedig een geallieerde
invasie in West-Europa verwachtte, belastte zij J.H. van Gilse met
de vorming van communistische sabotagegroepen. Van Gilse kreeg
daarbij steun van M. Meier, J.W. Schouten en G. Wagenaar. De
coördinatie en centrale leiding berustte bij de Militaire Commissie
(M.C.). In tal van plaatsen ontstonden kleine kernen van saboteurs,
M.C.-groepen. Het totaal aantal medewerkers, de meesten waren
oud-Spanje-strijders, bedroeg ongeveer tweehonderd. Er werden
verbindingen aangeknoopt met andere verzetsgroepen in Amsterdam en Rotterdam. Tussen het najaar van 1941 en het najaar van
1942 pleegden de M.C.-groepen op grote schaal sabotage en
voerden ze enkele geruchtmakende liquidaties uit. De geallieerden
staken hun waardering hiervoor naderhand niet onder stoelen of
banken. 56] Tegen het einde van 1942 sloeg de bezetter echter grote
bressen in de organisatie van de Militaire Commissie. Er vonden
vele arrestaties plaats, óók in kringen van de partijleiding en het
krantenapparaat.
De arrestaties van eind 1942 en begin 1943 waren niet de eerste.
Al eerder waren de communisten door omvangrijke arrestatiegolven
getroffen. Als gevolg van succesvolle infiltratie door medewerkers
van de Sicherheitspolizei in sommige steden werden in de weken
ná de Februaristaking bijna 500 communisten gearresteerd en
ingesloten. Ter intimidatie werden na het uitbreken van de vijandelijkheden tussen Duitsland en de Sovjetunie nog eens bijna 600
communisten opgepakt. De laatste golf liet het illegaal partijapparaat relatief ongeschonden. De arrestaties troffen vooral voormalige
partijfunctionarissen die niet of nauwelijks bij de ondergrondse
partijopbouw betrokken waren geweest, de reservisten.
Dat gold ook voor de arrestaties van eind 1942. Niettemin betekende de ongemeen felle vervolging een grote aanslag op de
illegale organisatie. In de zomer van 1942 waren nog slechts 1.200
Einde pagina 991
van de oorspronkelijke 2.000 illegaal werkzame communisten
actief. Vooral het district Amsterdam moest zware klappen incasseren, in andere districten ontstonden eveneens grote problemen. 57]
Begin 1943 sloeg de Sipo opnieuw toe en bracht de illegale C.P.N.
de tot dusver zwaarste klappen toe. In februari vielen J.H. Janzen
en een aantal vooraanstaande medewerkers van het krantenapparaat
in Duitse handen. Het driemanschap besloot terstond een ingrijpende reorganisatie door te voeren, temeer omdat Janzen veel wist.
Er kwam een nieuw driemanschap, bestaande uit P. Vosveld, J.
Brandenburg en G. van den Bosch. De oude leiding trok zich
terug. Het nieuwe driemanschap kreeg volledige vrijheid van
handelen. Via een koerier zou men in contact blijven met J. Dieters
die op zijn beurt De Groot en Jansen op de hoogte zou houden.
Veel kwam er niet van terecht. Al op 1 april 1943 werd Vosveld
opgepakt. Hij was niet bestand tegen de fysieke mishandelingen en
psychische terreur en sloeg door. Op 3 april nam de Sipo J. Dieters
en op 6 april L. Jansen in hechtenis. Zij werden na een proces op
8 oktober 1943 geëxecuteerd. De Groot, wiens echtgenote en
dochter al in oktober 1942 waren gearresteerd als ondergedoken
joden en die in een Duits kamp om het leven kwamen, wist - opnieuw - aan arrestatie te ontkomen. Hij verloor alle vertrouwen
in zijn omgeving en dook nu zó diep onder dat hij tot de bevrijding
geen rol van betekenis meer speelde. 58]
Aldus slaagde de bezetter erin een van de best georganiseerde en
meest actieve, politiek geïnspireerde verzetsorganisatie vleugellam
te maken. Gesterkt door een onwankelbaar vertrouwen in de partij
en de politieke ideologie, al in de jaren dertig enigermate getraind
in conspiratieve arbeid en in organisatorisch opzicht geholpen door
gevluchte Duitse geestverwanten, hadden enkele duizenden communisten een grote bijdrage geleverd aan de actieve oppositie tegen
de Duitse bezetter. De sterke partijdiscipline, de onderlinge solidariteit, een opvallend geringe neiging na arrestatie door te slaan en
een goede organisatiestructuur maakten het mogelijk de ondergrondse activiteiten ondanks de felle vervolging zo lang vol te
houden.
992
Als gevolg van de in de jaren dertig gezamenlijk opgezette activiteiten in bijvoorbeeld het Comité voor Hulp aan Spanje bestond in
de Limburgse hoofdstad een tamelijk harmonieuze samenwerking
tussen de linkervleugel van de S.D.A.P., de communisten en andere
actieve anti-fascisten. De gemeenschappelijke doelstelling, de strijd
tegen fascisme en nationaal-socialisme, had de traditionele scheidslijnen enigermate doen vervagen. In deze situatie was aan de
vooravond van de Duitse inval geen noemenswaardige verandering
gekomen. De communisten hadden zich electoraal zelfs iets weten
te versterken. 59] Het lag voor de hand dat de samenwerking zou
worden voortgezet. In deze paragraaf zullen we nader ingaan op de
communistische en radicaal socialistische verzetsactiviteiten en,
waar nodig, de verschillen tussen de twee aangeven.
Al in mei en juni 1940, nog voordat er sprake was van enige
illegale activiteit, arresteerde de Duitse politie enkele Maastrichtse
communisten en sympathisanten. Ze werden ervan verdacht gedurende de Eerste Wereldoorlog voor de Britse en Belgische inlichtingendiensten en naderhand voor de Franse Volksfrontregering te
hebben gewerkt. 60] In de loop van 1940 en 1941 kwamen ze weer
vrij, maar hun verdere doen en laten werd nauwlettend in de gaten
gehouden. Een van hen, A. Sonneville, vertegenwoordiger in
wijnen, liet zich hierdoor niet afschrikken en werkte sedert zijn
vrijlating op 27 maart 1941 mee aan de verspreiding van De
Vonk, de Limburgse editie van De Waarheid. 61]
In de zomer van 1940 arriveerde in Zuid-Limburg de eerste
C.P.N.-instructeur, J. Reek, textielarbeider uit Krommenie, om de
illegale partij op te bouwen. Omdat het partijkader van voor de
oorlog op de achtergrond moest blijven, achtte de landelijke leiding
het van groot belang dat minder bekende en onervaren partijleden,
die nu een belangrijke rol moesten gaan spelen, nauw omschreven
richtlijnen ontvingen. Veel kon Reek niet doen, want op 24 september 1940 viel hij in Duitse handen. 62] Misschien is hij er in die
korte tijd tóch in geslaagd een basis te leggen. In Maastricht trad
namelijk de kunstschilder G. Boosten op als leider van het plaatselijk propaganda-apparaat. Hij beschikte over een stencilapparaat en
typemachine. 63] Dank zij de uiteenlopende activiteiten in de jaren
Einde pagina 993
dertig konden Boosten en zijn helpers terugvallen op de contacten
met Amsterdam, onder meer met C. Dankaart, die nauw bij de
Comité’s voor hulp aan Spanje betrokken was geweest. 64] De
voorbereidingen voor de opbouw van een krantenorganisatie
konden dus worden voortgezet. Elke week bezorgden hoofdkoerier
C. Aarnouts of diens assistente, mejuffrouw Van den Broek, vijf
kaderkranten bij het echtpaar J.A. Margaroli en J. Margaroli-Bleize. De treinmachinist Margaroli was via zijn in Amsterdam woonachtige broer, C.A. Margaroli, in verzetskringen verzeild geraakt.
Hij gaf de kaderkrant door aan Boosten. Die typte de inhoud over
op stencils waarna hij en G.J. van der Gronden ze circa vijfhonderd keer vermenigvuldigden op de stencilmachine in de garage
van Van der Gronden aan de Heugemerweg. Laatstgenoemde, een
chauffeur-monteur, was evenals F.P.P.M. Boosten (een broer van
de kunstschilder die een gedeelte van de oplage naar de Mijnstreek
bracht) lid van de Gemeentelijke Luchtbeschermingsdienst. 65] Nog
vóór het eerste nummer van De Vonk uitkwam, verscheen omstreeks november 1940 het pamflet Signalen der Vrijheid, dat
een redevoering van Stalin bevatte en aanspoorde Duitse maatregelen niet uit te voeren. Het vlugschrift probeerde de lezer op te
beuren door erop te wijzen dat de tegenstanders van Duitsland
kwalitatief de meerderen waren. 66] Vooral dat laatste week nogal af
van de partijlijn van dat moment.
Kort na het verschijnen van de eerste editie van De Vonk werden
in december 1940 in Maastricht vier communisten op last van de
Sicherheitspolizei in Aken gearresteerd. Hun werd betrokkenheid
bij de hulp aan Duitse vluchtelingen gedurende de jaren dertig ten
laste gelegd. Ze kwamen korte tijd later weer op vrije voeten,
hoewel sommigen op 28 februari 1941 andermaal achter slot en
grendel verdwenen. Deze keer geschiedden de aanhoudingen op
last van de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und des S.D.
(B.d.S.), W. Harster in Den Haag. Ze waren een gevolg van de
Februaristaking. Ook nu kwamen de meesten, waarschijnlijk op 28
maart 1941, vrij. 67] Bestond er tot het midden van 1941 nog enige
terughoudendheid jegens de communisten als hun niets ten laste
kon worden gelegd, nadat Duitsland en de Sovjetunie met elkaar
in oorlog waren gekomen, was van die houding vrijwel niets meer
over. Een felle en verbitterde jacht op communisten en hun medestanders Einde pagina 994
werd geopend. Op 25 juni 1941 arresteerde de Sipo enkele
haar bekende communisten voor de tweede of zelfs derde keer: A.
Bos, B. Holty en het gemeenteraadslid L. Kraft. De drie kwamen
aanvankelijk in het kamp Schoorl terecht, later in Duitse kampen.
Holty verloor op 10 januari 1942 het leven in het concentratiekamp
Neuengamme, Kraft op 22 juni 1942 in hetzelfde kamp. 68]
De arrestaties brachten de krantenorganisatie in Maastricht geen
ernstige schade toe. Het grootste gevaar dreigde echter niet van
buitenaf maar van binnenuit. Alvorens dat te bespreken, willen we
kort stilstaan bij het fenomeen van de twee De Vonken. In het
begin van 1941 verscheen ook een links-socialistisch verzetsblad
met de naam De Vonk. De krant was het orgaan van de eind
1940 opgerichte Internationaal Socialistische Beweging (I.S.B.),
een initiatief van vooraanstaande personen uit vooroorlogse anti-fascistische organisaties onder wie de dichteres H. Roland Holst-van der Schalk. Het blad met als ondertitel Uit de Vonk zal de
vlam oplaaien droeg deze naam om de herinnering aan de krant
van Lenin, Iskra (Vonk), levendig te houden. In krachtige
bewoordingen werd de vervolging van de joden en de invoering op
1 mei 1942 van de verplicht en zichtbaar te dragen gele Davidster
afgewezen. De Maastrichtse tekenaar-retoucheur, M.J.A.E. Schwiebert, een politiek geestverwant van Boosten, ontving de kopij van
De Vonk van Roland Holst. Diens vriendin, mejuffrouw M.
Penders, met wie hij in 1943 in het huwelijk trad, tikte de inhoud
op stencils waarna Boosten deze met hulp van Schwiebert vermenigvuldigde.69] In Maastricht ontstond dus één actieve produktie- en
verspreidingsgroep rond twee verzetsbladen met dezelfde naam
waarin zowel communisten als radicale socialisten samenwerkten. 70]
In de Maastrichtse verspreidersgroep werkte de oud-Spanjestrijder
A. Engwirda, een avontuurlijk personage. Hij was, evenals J.
Margaroli, lid van de Esperantisten-vereniging. In de tamelijk
besloten en relatief kleine politieke vrienden- en kennissenkring
van socialisten en communisten in Maastricht kende bijna iedereen
elkaar. Kraft bracht Engwirda in contact met Van der Gronden.
Begin 1941 ontving de Sipo-Maastricht opdracht van de B.d.S.,
Harster, om in het kader van een landelijke actie alle oud-Spanje-strijders, die aan communistische (lees: republikeinse) zijde
hadden meegevochten, te arresteren. Kort daarop liet het hoofd van
Einde pagina 995
de Sipo, A. Afflerbach, verschillende personen, onder wie Engwirda, aanhouden. Laatstgenoemde besloot na enige maanden detentie
zijn diensten aan de Sipo aan te bieden. 71] In juli 1941 kwamen de
arrestanten allemaal weer vrij. R.H.G. Nitsch, sedert april van dat
jaar in dienst van de Maastrichtse Sipo en belast met Politische
Gegnerbekämpfung, ging op het aanbod van Engwirda in. Als
eerste opdracht moest hij de personen opsporen die achter de bij
herhaling in Maastricht aangetroffen exemplaren van De Vonk
zaten. Dat leverde vooralsnog niets op. Engwirda, werkzaam als
kelner in de Maastrichtse sociëteit Momus, bracht openlijk de Hitler-groet en vertelde verscheidene oude bekenden dat hij nu voor
de Sipo werkte. Hij voegde er echter aan toe dat ze zich geen
zorgen hoefden te maken. 72] Vanzelfsprekend deden ze dat wél. In
kleine kring werd druk overlegd wat met Engwirda moest gebeuren. Hij kon wel zeggen dat hij uit camouflageoverwegingen naar
de Sipo was overgestapt, maar feit bleef dat dat zonder ruggespraak was gebeurd. Er ontstond een netelige situatie. Als hij uit
de groep werd gezet, kon dat iedereen de kop kosten. Een liquidatie werd overwogen, maar nimmer uitgevoerd. 73] Omstreeks dezelfde tijd benaderde J.W. Schouten uit Wageningen Engwirda namens
de leider van de Militaire Commissie (M.C.), J.H. van Gilse.
Kennelijk wist de illegale partijleiding van Engwirda’s vooroorlogse staat van dienst. Toen men vernam dat hij voor de Sipo
werkte, verbrak Van Gilse het contact met Engwirda in opdracht
van L. Jansen. 74] Ofschoon Engwirda goed op de hoogte was van de
plaatselijke organisatie, liet hij de Sipo nog steeds in het ongewisse. Op 13 januari 1942 werd hij in opdracht van de Sipo-Arnhem
opnieuw gearresteerd. Hetzelfde overkwam Van der Gronden. De
Arnhemse Sipo-beambte, W.G. Becker, onder meer belast met de
opsporing van personen die illegale lectuur verspreidden, had in
1941 contact gekregen met een zekere Broers uit Tilburg. Evenals
Engwirda was Broers een oud-Spanje-strijder en betrokken bij
ondergrondse communistische activiteiten. Hij noemde Becker in
verband met de verspreiding van De Vonk in Maastricht de
namen van de toen al gearresteerde L. Kraft, Engwirda en Van der
Gronden. (zie ook zijn broer A.C. van der Gronden in het Rayon Valkenburg) Beide werden opgepakt, maar Engwirda kwam op last
van Nitsch meteen weer vrij. Van der Gronden bezweek op 5
december 1942 in het concentratiekamp Neuengamme. 75]
Einde pagina 996
Nitsch wilde eindelijk wel eens resultaat zien. Hij draaide zijn V-man de duimschroeven aan. Op 24 januari 1942 waren vier verspreiders van De Vonk aangehouden, een van de hoofdverspreiders, M.H. Fransen, en drie scholieren van de gemeentelijke
H.B.S.: W.G.J. Hack, G.L.R. Soesman en M.H. Hoppers. De ene
arrestatie was het gevolg van de andere. Ook kwam Nitsch G.
Boosten op het spoor, maar die kon tijdig gewaarschuwd worden.
Hij dook onder bij het echtpaar Margaroli.
De arrestatie van Hack hing waarschijnlijk samen met het feit dat
een van zijn medeleerlingen iets over Hacks activiteiten aan zijn
vader, lid van de N.S.B., had verteld. 76] De gemeentelijke H.B.S.
was namelijk al eerder in opspraak geraakt. Op 9 november 1940
had de Duitse stadscommandant een schrijven ontvangen, gericht
aan de Lumpen Ortskommandant von Maastricht, waarin Hitler
belachelijk werd gemaakt. Het briefkaartje was ondertekend met
Die Organisation Todt Hitler en als afzender stond vermeld: de
klassen 2a, 3a en 4a van de gemeentelijke H.B.S. Hoewel het
onderzoek geen resultaat opleverde, werd de school acht dagen
gesloten. 77] De gevolgen van de arrestaties in januari waren ernstiger. Hoppers kwam weliswaar spoedig vrij en Hack, dank zij
bemoeienis van zijn vader, na ongeveer een jaar, maar Soesman,
een joodse jongen, werd na een verblijf van 18 maanden in de
Duitse politieke gevangenis te Maastricht naar Vught overgebracht
en vervolgens naar Auschwitz-Birkenau, waar hij op 21 januari
1945 overleed. 78]
Door de aanhouding van de vier verspreiders en de wetenschap dat
G. Boosten een belangrijke rol speelde, kreeg Nitsch enige greep
op de communistische organisatie in Maastricht. Hij sommeerde
Engwirda Boosten op te sporen. De V-man slaagde daar echter - al dan niet opzettelijk - niet in. Wel deelde hij mee dat diens broer,
F. Boosten, De Vonk verspreidde en veel contacten onderhield.
Hij noemde Nitsch een aantal namen.79] Bovendien zou bij een
huiszoeking in het atelier van G. Boosten een namenlijst met De
Vonk-verspreiders zijn aangetroffen. Weldra beschikte de Sipo
over een lijst met circa 50 namen. 80] Op 25 juni 1942 sloeg de Sipo
in samenwerking met de Ordnungspolizei toe en arresteerde tenminste 27 verspreiders van De Vonk. Het betrof niet alleen
communisten, maar ook radicale socialisten. Sommigen kwamen na
Einde pagina 997
verhoor weer vrij, anderen verdwenen enige tijd achter slot en
grendel in het Maastrichtse Huis van Bewaring. A. Sonneville en
de kunstschilder J.W.H. Narinx werden via het doorgangskamp
Amersfoort naar Duitse kampen gedeporteerd. Sonneville stierf op
13 februari 1945 in het kamp Dachau in Zuid-Duitsland. Narinx
was al op 7 januari 1943 in het kamp Neuengamme bij Hamburg
bezweken. 81] Bij F. Cobben, die al eerder was aangegeven, trof de
Sipo exemplaren van De Vonk aan. Hij werd na een jarenlang
verblijf in Duitse kampen op 30 april 1945 bevrijd. 82]
Op 15 september 1942 sloeg de Sipo nogmaals toe. Nu vielen
negen communisten en radicale socialisten in Duitse handen. Voor
drie van hen was dat al de tweede keer. De stratemaker J.H. Hendriks kwam in het kamp Vught terecht en stierf daar op 27 januari
1943. De stukadoor Ch. Heuts overleed er nog geen maand later,
op 24 februari 1943. Sommigen kwamen na ruim een jaar weer
vrij. Wat met de overige arrestanten gebeurde is niet bekend.83]
Hoewel Engwirda Nitsch bij zijn naspeuringen behulpzaam was,
spaarde hij Margaroli, Boosten en de landelijke koerier Aarnouts.
Na de arrestatie van Van der Gronden was het stencilapparaat
overgebracht naar Schwiebert. Ten huize van Margaroli typte
Boosten de kaderkrant, die hij vanaf april 1942 rechtstreeks van
Aarnouts ontving, op stencils. Na de arrestatiegolf van juni 1942
werd Boosten de grond te heet onder de voeten. Hij hield het voor
gezien en dook onder in Zutphen. 84] In juli 1942 werd Schwiebert
gearresteerd, maar veel meer dan dat hij een goede bekende van
Boosten was wist de Sipo niet. Na enkele dagen kwam hij weer
vrij. Het stencilapparaat was toen al, na enige omzwervingen,
letterlijk ondergronds gegaan. Van de oorspronkelijke kern rond
De Vonk was niet veel meer over. Op 3 juni 1943 volgden de
laatste aanhoudingen in Maastrichtse communistische kring. Ze
waren een rechtstreeks gevolg van de arrestaties in de landelijke
leiding en het centrale krantenapparaat, begin 1943. Vanuit Amsterdam was een diepgaand onderzoek ingesteld en de verhoren van
vooraanstaande illegaal werkende communisten hadden nieuwe
gegevens aan het licht gebracht. Omstreeks mei 1943 ontving de
Sipo-Maastricht bericht dat ene Margaroli te Maastricht was
betrokken bij de verspreiding van communistische pamfletten.
Nitsch stuurde Engwirda erop af en vernam dat Schwiebert de
998
stencilmachine voor De Vonk in zijn bezit had (gehad). Begin
juni volgde de aanhouding van het echtpaar Margaroli en het
echtpaar Schwiebert. Als gevolg van de inlichtingen uit Amsterdam
verdween Margaroli naar Duitse concentratiekampen, waar hij tot
de bevrijding verbleef. De overige arrestanten kwamen op 7 juni
1943 vrij. Schwiebert dook bij de familie Hack onder. 85]
De banden tussen de leidinggevende kaders van de C.P.N, inclusief
haar nevenorganisaties, en de geestverwanten in de Mijnstreek
waren, mede als gevolg van de activiteiten in de jaren dertig,
intensiever dan in Maastricht. De bereidheid om iets tegen de
bezetter te ondernemen bleek groot. Vooral de in Limburg woonachtige communisten van Duitse afkomst en sommige in de regio
achtergebleven vluchtelingen legden een grote strijdvaardigheid aan
de dag. Al op 12 of 13 mei 1940 kwam een groep communisten in
Schaesberg bijeen. 86] Afgesproken werd kleine groepen te vormen
die zich gereed zouden houden voor sabotage, vooral in de mijnen.
Men kon bijvoorbeeld transportbanden laten vastlopen. Zoiets
gebeurde wel vaker zonder opzet en veel risico’s waren er niet aan
verbonden. Krantjes en pamfletten zouden grotere groepen mijnwerkers moeten aanzetten tot het plegen van dergelijke sabotage.
De blaadjes moesten voorts de onjuistheid van de Duitse militaire
berichtgeving aan de kaak stellen en attenderen op eventuele
Duitse maatregelen die waar mogelijk moesten worden tegengewerkt. Er waren twee stencilmachines voorhanden, misschien wel
meer. 87]
Een hoofdrol speelde de in Brunssum woonachtige W. van Roest.
Hij gaf opdracht verzetsgroepjes te vormen en bezorgde kort na de
Duitse inval een stencilapparaat, een typemachine en papier bij zijn
plaatsgenoot D. Jagt. 88] Ook in een schuurtje bij een boerderij in het
gehucht Meezenbroek bij Heerlen werd gestencild.89] Al in de
vroege zomer van 1940 verschenen de eerste blaadjes en pamfletten. De oplage bedroeg hooguit enkele tientallen exemplaren,
waarvan de meeste in de mijnen circuleerden. Verstopt in opgerolde vuile kleren of tussen een handdoek konden ze gemakkelijk
de mijnen in worden gesmokkeld. 90] Ook elders in de Mijnstreek
Einde pagina 999
ontstonden kleine verzetskernen: in Kerkrade vormden F. Koehof,
H.J. Hoofs en A. Vischer een groepje, in Vaals P. Bertrand, in
Heerlen onder meer S. Rinzema, B. Clever, E. Kasemier, J. Barelds, A.H. van Beers, H. Keesman, O. Schumacher en J. Dijkstra
en in de dorpen Nieuwenhagen, Ubach over Worms en Schaesberg
W.J. Konsten en W. Gerards. 91]
Toen instructeur J. Reek in de zomer van 1940 in opdracht van de
partijleiding in Brunssum arriveerde, had de illegale communistische organisatie in Zuid-Limburg al vage contouren. Reek kon
erop voortbouwen. Terwijl de C.P.N. zich landelijk nog illegaal
moest organiseren, gonsde het in de Mijnstreek al van activiteit.
Nog steeds werden anti-nationaal-socialistische, in het Duits
gestelde pamfletten, gedrukt. Onder anderen W.J. Konsten, die
voor de oorlog een opleiding tot propagandist in Moskou had
ontvangen, smokkelde ze naar Duitsland. 92] Met de komst van Reek
kreeg men er twee taken bij. In de eerste plaats moest geld worden
ingezameld voor hulp aan de eerste politieke onderduikers en hun
achtergebleven gezinnen. Daartoe had de C.P.N. het zogenaamde
Solidariteitsfonds, kortweg Sol-fonds in het leven geroepen. In
Heerlen belastten zich onder meer J. Barelds, H. van der Ploeg, M.
Dost en O. Schumacher met die taak. Voorts achtte de instructeur
het nodig inlichtingen te verzamelen die voor de partij van belang
konden zijn. 93]
Zo groeide in de Mijnstreek een verzetsorganisatie waarin het
grootste deel van de bekende communisten een werkzaam
aandeel had. Die bekendheid speelde de prille organisatie parten;
de partijleiding had er voor gewaarschuwd. Dank zij intensief
speurwerk en infiltratie binnen het apparaat van de Internationale
Rode Hulp had de Sicherheitspolizei - het omvangrijke onderzoek
naar personen in het buitenland die om welke reden dan ook onder
de Duitse strafwetten vielen was geconcentreerd bij een aparte
commissie van de Sipo in Recklinghausen - een lange namenlijst
kunnen samenstellen. Op last van de Sipo-Aken sloeg de politie op
24 september 1940 toe en hield de eerste grootscheepse razzia
onder communisten in de Mijnstreek. Tientallen communisten en
sympathisanten werden opgepakt. Van hen was een aantal nauw
betrokken geweest bij de opbouw van de illegale organisatie.
Instructeur Reek en verscheidene andere vooraanstaande communisten
Einde pagina 1000
zoals W. van Roest, O. Schumacher, P. Bertrand, A. Potze
(na deelname aan de strijd in Spanje woonachtig in Amsterdam),
het echtpaar A. Kievit en G. Kievit-Poede en H. Garritzen vielen
in Duitse handen. In de periode tot februari 1941 trof de in Heerlen woonachtige W. Warrink, W.J. Konsten en A.J. Overeem
alsmede F. Koehof en M. Habets uit Kerkrade hetzelfde lot. De
meeste arrestanten kwamen na verhoor in Aken weer op vrije
voeten, sommigen in de loop van 1941 en 1942. De overigen
moesten voor een rechtbank in het Duitse Hamm verschijnen.
Negen communisten, onder wie Reek, Potze, Schumacher, Bertrand
en Van Roest, kregen lange tuchthuis- of gevangenisstraffen. 94]
De eerste arrestatiegolf trof de jonge illegale organisatie zwaar.
Niettemin beschikte zij over voldoende veerkracht om door te
gaan. De meeste arrestanten kwamen trouwens spoedig weer vrij.
Het interesseerde de Akener Sipo kennelijk niet wat er ná mei
1940 in Zuid-Limburg gebeurde.
In augustus 1941 stuurde de partijleiding opnieuw een verbindingsman naar de Mijnstreek, de Rotterdamse magazijnbediende J.
Nas. Hij vestigde zich in de woning van het mijnwerkersgezin van
L. Bos in Brunssum.95] Men ging zich nu vrijwel volledig toeleggen
op de verspreiding van De Vonk. Nas haalde de kaderkrant
persoonlijk op of ontving die van mejuffrouw Van den Broek. 96] De
stencilmachine verhuisde telkens van het ene naar het andere adres.
A. Elkerbout zorgde voor het papier dat hij in een loods van het
expeditiebedrijf Van Gend en Loos ophaalde. 97] J. Hermens, eigenaar van drukkerij De Nijverheid, leverde naast papier ook inkt. 98]
Onder leiding van Nas ontstonden overal in de Mijnstreek nieuwe,
kleine verspreidersgroepen en nieuwe medewerkers sloten zich bij
reeds bestaande groepen aan. Niet alleen communisten maakten er
deel van uit, ook jongeren en een groeiende groep van sociaal-democraten, veelal afkomstig uit de Algemene Nederlandse Mijnwerkers Bond (A.N.M.B.). 99] Vooral in plaatsen met veel mijnwerkers en een naar verhouding groot aantal socialisten en communisten zoals Heerlen, Kerkrade, Hoensbroek, Brunssum, Nieuwenhagen, Schaesberg en Ubach over Worms werd De Vonk
veel gelezen. In Venlo verspreidden de metselaar S.H. Vallen, een
kennis van Bos, en enige op het daar in aanleg zijnde vliegveld
Einde pagina 1001
tewerkgestelde arbeiders de krant; in Roermond belastte J. Bok
zich enige tijd met de distributie. 100]
Klaarblijkelijk huldigde men in de Mijnstreek, net als in Maastricht, het standpunt dat samenwerking met niet-communistische
anti-nationaal-socialisten een goede zaak was. De respons vanuit
de bevolking was overwegend positief. Omdat er nog maar weinig
op illegaal gebied gebeurde, werd alle lectuur gericht tegen de
bezetter en zijn handlangers gretig gelezen. Over het laatste zal de
partijleiding wel tevreden zijn geweest, maar over de goedlopende
samenwerking met politiek andersdenkenden zeker niet. De zowel
in de omgeving van P. de Groot als in nationaal-socialistische
kring gebezigde term Oranje-Bolsjewiek vond in Zuid-Limburg
geen ingang. Slechts weinigen volgden gedisciplineerd de partijlijn,
als ze die al kenden. Door de afwezigheid van een partij-instructeur tussen september 1940 (en eigenlijk ook al daarvoor) en
augustus 1941, maar vooral onder invloed van gevluchte Duitse
communisten en in de Mijnstreek woonachtige communisten van
Duitse afkomst volgden de Zuidlimburgse geestverwanten, misschien intuïtief, de politieke lijn zoals verwoord door mr. A.S. de
Leeuw. Derhalve ontwikkelde het communistisch verzet zich in
Zuid-Limburg in de eerste oorlogsjaren harmonieuzer en veel
minder geïsoleerd dan elders. Tegen de tijd dat Nas arriveerde had
de partijleiding haar politiek al drastisch herzien.
De arrestatie van ongeveer vijftien communistisch en socialistisch
georiënteerde oud-Spanje-strijders, begin februari 1941, en de
aanhouding van ongeveer even veel personen naar aanleiding van
de Februaristaking tastten de organisatie niet noemenswaardig aan.
De meeste arrestanten kwamen na ongeveer een maand weer vrij.101]
Op 25 juni 1941, enkele dagen na de Duitse inval in de Sovjetunie,
arresteerde de Sipo meer dan tien communisten. De actie was in de
voorafgaande maanden voorbereid door Nitsch. Hij had A. Engwirda naar de oostelijke Mijnstreek gestuurd. De V-man moest in
Heerlen en omgeving een onderzoek instellen naar de verspreiding
van communistische lectuur en de gangen van een aantal oud-Spanjestrijders nagaan. Op grond van zijn inlichtingen sloeg de Sipo
toe. H.S. Senster, een mijnwerker uit Vaals, kwam eind 1944 ten
gevolge van een bombardement in Duitsland om het leven. De
Einde pagina 1002
bouwvakarbeider A.H. van Beers uit Heerlen bezweek op 31
januari 1942 in het concentratiekamp Groß-Rosen en de bij de
Heidemij te werk gestelde E.F. Busch uit Hoensbroek overleed op
25 mei 1944 in het kamp Neuengamme. Een aantal arrestanten
kwam in het doorgangskamp bij Schoorl terecht; het lot van
sommigen is onbekend. 102]
Naast de arrestaties die het gevolg waren van vooraf georganiseerde razzia’s vielen ook enkele De Vonk-verspreiders door
verraad of bij toeval in Duitse handen. Dat overkwam H. Keesman
en W. Gerards op 12 september en in december 1941. Gerards
kwam wegens gebrek aan bewijs weer spoedig vrij. 103] Ondanks
deze tegenslagen bleef De Vonk tot eind mei 1942 regelmatig
verschijnen. Jagt, Bos en Nas droegen zorg voor de uitgifte van de
krant. Zij wisten zich gesteund door minstens honderd verspreiders.
In verband met de diefstal van een fiets hield de politie van
Schaesberg op 29 mei 1942 De Vonk-verspreider F.E. Scheper
uit de groep van W. Gerards aan. Scheper werkte met W. van den
Beemd, eveneens uit Schaesberg, sedert juli 1940 in de mijn
Adolf in het Duitse Merkstein. Via Van den Beemd had hij
Gerards leren kennen. Gerards onderhield op zijn beurt contact met
verspreiders in Heerlen. De kranten ontving hij van S. Rinzema.
Vooralsnog liep Scheper weinig risico. Toen de politie echter het
vermoeden kreeg dat hij bij smokkel was betrokken, werd het
gevaarlijk. Er ontstond een netelige situatie, omdat er een huiszoeking dreigde. Scheper zag zich genoodzaakt de gemeenteveldwachter M. Driessen in vertrouwen te nemen. Driessen wist van
het bestaan van De Vonk. Scheper verzocht hem zijn echtgenote
te vragen de nog aanwezige exemplaren van het blad te verbranden. Hij had ze onder het konijnehok verstopt. 104] De gemeenteveldwachter bevond zich in een lastig parket en stelde burgemeester K.
Brouwers, een N.S.B.-er, op de hoogte. Die lichtte de Duitse
instanties in. Het bewijsmateriaal kwam boven water en Scheper
legde een verklaring af met fatale gevolgen. Tientallen De Vonk-verspreiders uit Schaesberg, Nieuwenhagen, Heerlen en Ubach
over Worms werden in de loop van zaterdag 30 mei 1942 opgepakt. De gehele organisatie stortte in elkaar. Verscheidene arrestanten ondergingen buitengewoon zware verhoren en werden door
Nitsch en zijn chef M. Ströbel ernstig mishandeld. De twee Sipo-beambten Einde pagina 1003
begrepen dat ze bij toeval een grote vis aan de haak
hadden geslagen en wilden het onderste uit de kan halen. Daartoe
achtten zij alle middelen gerechtvaardigd. Vrijwel de hele familie
Schillings uit Nieuwenhagen en de familie Gerards moesten in
Maastricht voor de Sipo verschijnen. W. Gerards ontsnapte vooralsnog aan arrestatie evenals W. van den Beemd, wiens echtgenote
prompt werd aangehouden. 105]
In de loop van juni 1942 volgden nog verscheidene arrestaties in
de oostelijke Mijnstreek. Weinigen bleven buiten schot. Op 19 juni
viel het doek voor E.J. Vinerius, J.H. Lubben, L. Bos, diens zoon
en instructeur Nas. Laatstgenoemde wist tijdens het transport naar
Maastricht te ontsnappen en keerde terug naar Zuid-Holland waar
hij ruim één jaar later alsnog werd gearresteerd en geëxecuteerd.
Op 17 augustus 1942 hield de Sipo W. Gerards aan in Heerlerheide. Toen hij probeerde te vluchten, werd de De Vonk-verspreider
doodgeschoten. Als laatste viel W. van den Beemd op 9 september
in Duitse handen.
Tenminste twintig arrestanten verloren het leven in Duitse kampen
als Neuengamme, Buchenwald en Dachau. De meesten stierven al
in de loop van 1942 en 1943. Slechts een enkeling overleefde de
verschrikkingen en keerde in 1945 getraumatiseerd huiswaarts. Het
lot van sommigen is niet bekend. Een paar arrestanten kwamen na
enige tijd weer vrij. Zij hadden weinig of niets met De Vonk te
maken gehad. 106]
Met tevredenheid stelde de Befehlshaber der Sicherheitspolizei und
des S.D. in Den Haag, Harster, op 14 juli 1942 in een rapport aan
zijn chef in Berlijn vast dat het in de Mijnstreek stil was geworden
rond de C.P.N. sedert de arrestatiegolf van mei en juni. 107] De
organisatie was inderdaad volkomen vleugellam gemaakt en de
interne verbindingen waren verbroken.
Einde pagina 1004
Na de dramatische gebeurtenissen van februari en april 1943
dobberde de C.P.N. enige tijd stuurloos rond en dreigde ze zelfs
uiteen te vallen in losse, zelfstandig optredende groepen. Dank zij
het radiografisch contact van Goulooze met de leiding van de
Komintern in Moskou kon echter weldra worden begonnen met een
reorganisatie. Vanuit Moskou kreeg hij het advies een bekwame en
vertrouwde kameraad voor dit werk te zoeken. Goulooze twijfelde
geen moment en benaderde zijn persoonlijke vriend J. Postma, die
sedert enkele maanden de functie van districtsleider van de Amsterdamse C.P.N. bekleedde en in het verleden blijk had gegeven
over uitstekende organisatorische kwaliteiten te beschikken.108]
Postma was niet van het type De Groot, hij straalde meer menselijke warmte uit en als politicus was hij minder star en vasthoudend. 109] Binnen de communistische wereld deden zich in de eerste
helft van 1943 een aantal ontwikkelingen voor, waarbij die laatste
eigenschap goed van pas kwam. De Sovjetunie had de Duitse
militaire pressie weten te weerstaan en eind januari slaagde het
Rode Leger erin het zesde Duitse leger bij Stalingrad een vernietigende nederlaag toe te brengen. Ook in ander opzicht keerde het
tij. Reeds in mei 1943 sijpelden de eerste berichten door over een
mogelijke opheffing van de Komintern. Op 9 juni werd de organisatie inderdaad ontbonden. Stalin liet de communistische partijen
evenwel niet vrij; ze moesten overal een leidende rol gaan vervullen in nieuw te vormen nationale fronten. Deze nieuwe, tactische
opstelling maakte de weg vrij voor samenwerking met andere
anti-nationaal-socialisten en anti-fascisten. Voor Nederland hield
dat in dat het maatschappelijk isolement van de communisten
eindelijk kon worden doorbroken. 110]
De Nederlandse bevolking had tijdens de April-Meistaking van
1943 (zie hoofdstuk VI, paragraaf II.2.3.) tot grote verbazing van
de bezetter op indrukwekkende wijze blijk gegeven van haar wil
tot verzet tegen een aantal nieuwe Duitse beschikkingen. Vooral de
jongeren dreigden als gevolg van die maatregelen (onder andere
gedwongen tewerkstelling en terugvoering in krijgsgevangenschap
Einde pagina 1005
van de Nederlandse militairen) massaal naar Duitsland te worden
afgevoerd. In dit snel veranderende klimaat begon Postma aan zijn
nieuwe taak. Met W. Puister en F. Reuter vormde hij een nieuw
driemanschap. Hij onderhield bovendien nauw contact met ervaren
oud-kaderleden als Goulooze, C. Schalker (oud-partijsecretaris) en
K. Beuzemaker (oud-partijvoorzitter). De nieuwe leiding sprak zich
bij monde van Postma uit voor een verzetsstrijd met een breder
maatschappelijk draagvlak. Men zocht contact met potentiële of
reeds actieve illegale werkers van niet-communistische huize. Een
aantal jongeren, in meerderheid afkomstig uit de socialistische
Arbeiders Jeugd Centrale (A.J.C.), kwam de uitgedunde gelederen
versterken. Een van Gouloozes medewerkers kwam in verbinding
met het hoofd van de Raad van Verzet (R.V.V.), J. Thijssen. Kort
daarna nam G. Wagenaar, een van de leiders van de Militaire
Commissie, namens de communisten zitting in de R.V.V. (zie
hoofdstuk IX, paragraaf I).111] Het krantenapparaat werd eveneens
gereorganiseerd. Daarvoor was W. Puister verantwoordelijk. In
verscheidene districten verscheen al enige tijd geen krant meer of
droeg het blad een andere naam. Voortaan zouden al de bladen,
aldus De Waarheid van 23 juli 1943, dezelfde naam moeten
voeren. In de loop van 1943 kwam de krant weer regelmatiger uit
en bereikte méér districten. 112]
Postma legde de veranderde politiek van de C.P.N. nogmaals vast
in de in het najaar van 1943 verschenen brochure Om Neêrlands
Toekomst. Daarin zetten protestanten, katholieken, socialisten en
communisten hun visie op de naoorlogse politiek uiteen. Hoewel
Postma in zijn bijdrage de communistische uitgangspunten en de
betekenis van de Sovjetunie voor de C.P.N. onderstreepte, wees hij
er ook op dat - gelet op de specifieke Nederlandse verhoudingen
en vraagstukken - het socialisme in Nederland via een andere weg
dan in de Sovjetunie moest worden gerealiseerd. Dat doel kon
volgens hem op twee manieren bereikt worden. In de eerste plaats
pleitte hij voor een democratisch politiek bestel waarin de multinationale concerns het niet langer voor het zeggen hadden. Daarnaast
moesten socialisten en communisten samengaan in één arbeiderspartij die in staat is werkelijk leiding te geven aan de politieke
strijd van de Nederlandse werkende bevolking. Voorts hield hij
een warm pleidooi voor de totstandkoming van een eenheidsvakbeweging
Einde pagina 1006
(E.V.B.): een overkoepelende vakbond die de belangen van
alle arbeiders behartigde en niet gebonden zou zijn aan een politieke of godsdienstige richting. Met dit streven naar krachtenbundeling zette Postma de politieke koers uit waaraan de C.P.N. tot de
bevrijding zou blijven vasthouden.113]
Begin november 1943 viel K. Beuzemaker bij toeval in Duitse
handen en op 11 november volgden de arrestaties van Goulooze,
Postma en Schalker. De oud-kaderleden Beuzemaker en Schalker
wisten weinig van de illegale partijorganisatie en waren van weinig
nut voor de Sipo. Ze werden in de strafgevangenis te Scheveningen
opgesloten en op 13 januari 1944 geëxecuteerd. Postma, die niets
losliet, trof hetzelfde lot op 25 juli 1944. Alleen Goulooze, die
naar Duitse kampen werd gedeporteerd, overleefde de oorlog.
Opnieuw had de C.P.N. een belangrijk deel van haar leiding
verloren. J. Brandenburg begon behoedzaam met de vorming van
een nieuwe partijtop, die ditmaal meer dan drie personen telde,
namelijk F. Reuter, W. Puister, G. Wagenaar, B. Gilliéron en F.
Baruch. De oud De Tribune-redacteur A. Koejemans werd de
nieuwe hoofdredacteur van De Waarheid. Onder zijn leiding
maakte de krant een spectaculaire groei door. De oplage steeg van
enkele duizenden in de zomer van 1943 tot ruim honderdduizend
aan de vooravond van de bevrijding. 114]
De nieuwe C.P.N.-leiding bleef de politieke koers, zoals uitgestippeld door Postma, trouw. Zo schreef De Waarheid op 31
maart 1944: De communistische partij heeft zich bereid verklaard
haar partij op te heffen en op te gaan in een eenheidsarbeiderspartij
met een duidelijk uitgesproken socialistisch karakter, niet echter in
een algemene volkspartij. 115] Op sociaal-economisch terrein bestond minder eenstemmigheid. Zowel Wagenaar als Reuter toonden
zich vooralsnog géén voorstander van de eenheidsvakbond. Beide
waren van mening dat de beoogde eenheid via het N.V.V. de
meeste kans van slagen had. Brandenburg en zijn medestanders
waren wel voor een eenheidsvakbond en beslisten de discussie in
hun voordeel. 116] In Zuid-Limburg had partij-instructeur W. van
Exter inmiddels bewezen dat een dergelijk streven een goede kans
van slagen had. Een apart driemanschap werd met de voorbereiding
belast. Bovendien haalde de partijleiding de succesvolle Van Exter
in de vroege zomer van 1944 terug uit Zuid-Limburg om hem
Einde pagina 1007
overal in het land als E.V.B.-propagandist in te zetten. Begin
september keerde Van Exter terug naar de Mijnstreek... 117]
Door de catastrofe van mei 1942 raakte de organisatie volledig in het ongerede. Het contact met de landelijke leiding ging met het wegvallen van Nas verloren. Slechts enkele van de rechtstreeks betrokkenen ontsprongen de dans. Sommigen van hen bleven illegaal doorwerken en verspreidden verzetsbladen zoals Het Parool. Misschien stencilde D. Jagt in de zomer van 1942 nog enkele pamfletten, maar niet in een grote oplage. Bijna alle verspreiders waren gearresteerd. Niet alle communisten en sympathisanten waren echter opgepakt. Omstreeks november 1942 trachtte J. Dijkstra uit Heerlen het contact met de landelijke leiding te herstellen. Hij reisde naar Amsterdam en bezocht daar de echtgenote van de gevangen genomen A. Potze, mevrouw H.M.C. Potze-Zoet. Dijkstra vroeg haar mede op aandringen van W. Warrink uit Heerlen organisatorische en materiële bijstand om zowel partij als krant in Zuid-Limburg nieuw leven in te blazen. 118] Mevrouw Potze, die sedert de detentie van haar echtgenoot steun ontving via het Sol(idariteits)-fonds van de C.P.N., bracht Dijkstra in verbinding met de Sol-medewerker W. van Exter. Deze 37-jarige metaalbewerker uit Amsterdam was al op jonge leeftijd politiek actief geworden, aanvankelijk in de syndicalistische, naderhand in de communistische beweging. 119] Hij was enige tijd als journalist verbonden aan Het Volksdagblad en maakte deel uit van de redactie van Eendracht Maakt Macht, een in Amsterdam verschijnend periodiek voor werklozen. Vanaf mei 1940 hield Van Exter na overleg met ir. A. Struik te Amsterdam zich bezig met het Sol-fonds. Kort na de Februaristaking dook hij onder toen bleek dat een apotheker die hem had geholpen na zijn arrestatie was doorgeslagen. Zijn werk voor het Sol-fonds zette hij echter voort. 120] De Mijnstreek was voor Van Exter geen onbekend gebied. Al in de jaren dertig had hij er gewerkt als functionaris van de Roode Einde pagina 1008 Vakverenigingen Oppositie (R.V.O.) en was betrokken geraakt bij de uitgave van het R.V.O.-orgaan De Mijnlamp.121] Via mevrouw Potze kwam Dijkstra dus in contact met een doorgewinterde politieke activist die er bovendien veel voor voelde zijn werkterrein - opnieuw - naar Zuid-Limburg te verleggen. Van Exter wenste vooraf echter enige zekerheid: de partijleiding moest er haar goedkeuring aan hechten en in Limburg zou eerst een basis moeten worden gelegd van waaruit hij een nieuwe organisatie kon opbouwen. Hij vroeg Dijkstra tenminste tien medewerkers te zoeken die met de eerdere illegale partijorganisatie niets te maken hadden gehad. De veiligheid moest na de rampzalige gebeurtenissen voorop staan. 122] De partijleiding adviseerde negatief. Men achtte het vanwege de talrijke arrestaties niet langer verantwoord nog enige activiteit in Zuid-Limburg te ontplooien. Bovendien wilde de leiding degenen die nog vrij rondliepen niet opnieuw in gevaar brengen. 123] Een paar maanden later bezocht Dijkstra Van Exter opnieuw en meldde dat het hem was gelukt de nieuwe medewerkers aan te werven. Na de voor- en nadelen te hebben overwogen besloot Van Exter tegen het advies van de leiding in tóch naar Zuid-Limburg te vertrekken en wel naar het vooraf doorgegeven aanloopadres van D. Jagt in Brunssum. Jagt introduceerde Van Exter bij de nieuwkomers. De ongeveer vijftien personen stonden niet als communist bekend. Sommigen waren lid geweest van de S.D.A.P., anderen hadden met de C.P.N. gesympathiseerd of waren er in het geheim lid van geweest. Onder de nieuwe medewerkers bevonden zich enkele enthousiaste jongeren. Op één na werkten ze allemaal in de mijnen. Na enkele oriënterende gesprekken stelde Van Exter vast dat de verzetsgeest geenszins was gedoofd. Ook sprak hij met enkele vooraanstaande communisten in de Mijnstreek zoals H. van Brink, H. Groesz, A. Kievit, J. Dromers, H. van Oyen, Koekoek en N. Nijholt. Uit die besprekingen kwam naar voren dat men het wenselijk vond opnieuw een verzetsblad uit geven. Het blad zou zich in hoofdzaak moeten richten op de mijnwerkers en hun belangen. Als naam werd daarom gekozen voor de aloude mijnwerkersgroet Glück Auf!. Bovendien liepen vroegere medewerkers van De Vonk minder risico door deze naamswijziging. De nieuwe krant kreeg als ondertitel Orgaan voor Vrijheidsstrijders in Zuid-Limburg. 124] Gedurende de Einde pagina 1009 maanden februari en maart 1943 werd hard gewerkt aan de voorbereiding van het nieuwe blad. Papier kreeg men via het expeditiebedrijf van Van Gend en Loos. Verscheidene technische faciliteiten waren nog voorhanden. Nijholt beschikte over een schrijfmachine en typte de kopij uit. Jagt verzorgde de technische uitvoering. Eind maart 1943 was het zover en verscheen het eerste nummer van Glück Auf! in een oplage van ongeveer 350 stuks. Het was de bedoeling dat het blad voortaan één keer per drie weken zou uitkomen. De oplage steeg weldra tot 1.000 exemplaren per editie. 125] De snel aan populariteit winnende krant riep de mijnwerkers op tot verzet en sabotage. Allerlei vormen waren mogelijk, zoals het laten verdwijnen van onderdelen van de zogeheten afbouwhamers waardoor de werkzaamheden in de pijlers stagneerden en het inkerven van transportbanden waardoor ze scheurden. Ook spoorde Glück Auf! aan de produktie te verlagen door langzaamaan-acties te houden en zich ziek te melden. Vanzelfsprekend nam de krant ook artikelen uit De Waarheid over. 126] Bij zijn komst in Zuid-Limburg stelde Van Exter vast dat er een goede samenwerking bestond met politiek andersdenkenden. Tot zijn tevredenheid werd dat voortaan ook het credo van de eigen partij: zowel op politiek als op sociaal-economisch gebied. In toenemende mate verschenen in Glück Auf! naast artikelen waarin materiële eisen werden gesteld uitvoerige beschouwingen over de toekomst van de vakbeweging, in het bijzonder over de eenheid binnen de vakbeweging. Voorts besteedde het blad veel aandacht aan de brochure Om Neêrlands Toekomst. De eenheidsgedachte sloeg aan in de Mijnstreek. Van Exter wist contact te leggen met S.D.A.P.-ers en voormannen uit de voormalige vakbonden, onder anderen met M. Oosthoek, bestuurslid van de Protestants-Christelijke Mijnwerkers Bond. Veel steun ondervond hij daarbij van zijn in Nieuwenhagen ondergedoken geestverwant A. Nagtegaal. Via Zutphen, waar Nagtegaal vóór zijn onderduiken nauw betrokken was geweest bij de illegale partijopbouw, bereikte De Waarheid uit Deventer Zuid-Limburg. Het blad werd vooral in de oostelijke Mijnstreek verspreid. Kort tevoren had B. Gilliéron Van Exter er al op attent gemaakt dat Nagtegaal in zijn district was ondergedoken en het misschien nuttig zou zijn hem erbij te betrekken. Einde pagina 1010 Aldus geschiedde, ook al omdat Van Exter vaak elders in het land actief was en doorgaans slechts enkele dagen per maand in Zuid-Limburg verbleef. 127] Van Exter onderhield ook contact met andere illegale organisaties. De dialoog met de O.D. in de Mijnstreek verliep moeizaam en stroef. De besprekingen gingen vooral over het voorkomen van eventuele plunderingen en vernietiging van de mijninstallaties bij een Duitse aftocht. Veel leverde dat overleg niet op. Aanzienlijk soepeler verliep het contact met de L.O. in Maastricht. Van deze organisatie maakte namelijk een aantal politiek-links georiënteerde personen deel uit. Vooral met de sociaal-democraten J. Lamberts, leraar aan de Gemeentelijke H.B.S., en N. van Haaren kon goed worden samengewerkt.128] Via de woning van H. Groesz in Treebeek, waar Van Exter verbleef als hij in Limburg was en waar de kopij voor Glück Auf! af en toe werd getypt, bereikten de stencils Jagt in Brunssum. Nieuwe verspreiders meldden zich aan - tenslotte waren omstreeks 200 personen bij de verspreiding betrokken - waardoor het aantal lezers toenam. In de zomer van 1943 liet Postma via Schalker weten dat de namen van alle regionale edities veranderd moesten worden in De Waarheid. Postma kreeg het laconieke antwoord dat aan zijn verzoek gehoor zou worden gegeven zodra zich een geschikte gelegenheid voordeed. Een andere aangelegenheid wachtte ook nog steeds op een bevredigende oplossing. Van Exter had immers zonder toestemming van de partijleiding een nieuwe organisatie in Zuid-Limburg op poten gezet. Mede gelet op het succes van de instructeur kon Postma weinig anders doen dan diens inbreuk op de partijdiscipline alsnog billijken. 129] De organisatie rond Glück Auf! kreeg met enige tegenslag te maken. Eind augustus/begin september 1943 vroeg Van Exter Jagt de stencilmachine uit veiligheidsoverwegingen op een ander adres onder te brengen. De woning van medewerker P. van Heesch leek wel geschikt. Verschillende keren stencilden Van Exter en Jagt er de krant, maar ze bemerkten dat het huwelijk van Van Heesch niet al te best was. Om onnodige risico’s te vermijden verplaatsten ze de stencilmachine naar de woning van H. van Brink in Brunssum. Op 20 oktober 1943 werd Van Heesch aangehouden, nadat zijn echtgenote hem na een echtelijke ruzie had aangegeven. Twee Einde pagina 1011 dagen later werd ook Jagt gearresteerd. Op 13 juni 1944 bezweek Van Heesch in een tuchthuis in Groß-Strelitz (Opper Silezië) aan totale uitputting ten gevolge van een ernstige nierontsteking. Ondanks zware mishandelingen door de Sipo-beambte Nitsch liet Jagt niets los. Hij werd via Utrecht naar Duitsland gedeporteerd, waar hij in verscheidene kampen verbleef. Op 21 januari 1945 slaagde Jagt erin te ontsnappen en een week later bereikte hij de Russische troepen. 130] Het stencilapparaat belandde tenslotte in de boerderij van S. Beyer, Oostenrijker van origine, in het gehucht Wintraak tussen Munstergeleen en Doenrade. 131] Nog steeds heette de Zuidlimburgse editie Glück Auf!. De naam veranderde pas na de executie van Schalker en Beuzemaker op 13 januari 1944 in De Waarheid - Editie voor de Mijnstreek. De inhoud werd algemener van aard en richtte zich minder rechtstreeks tot de mijnwerkers. De Waarheid uit Zuid-Limburg werd ook in Maastricht - door M. Schwiebert - en Noord- en Midden-Limburg verspreid en dank zij A. Schoonbeek, die bij Nijholt was ondergedoken, in Eindhoven. Na een interne discussie werd besloten de rond Glück Auf! ontstane verspreidersgroepen in het landelijk C.P.N.-apparaat in te voegen. 132] Aan een lange periode van relatieve zelfstandigheid kwam nu definitief een einde. De Waarheid besteedde gedurende de eerste helft van 1944 opvallend veel aandacht aan een toekomstige socialistische eenheidspartij. Het meeste succes oogsten Van Exter c.s. evenwel met hun propaganda voor een eenheidsvakbond. Nu dit streven enigszins op de achtergrond dreigde te raken, besloten de Zuidlimburgse communisten opnieuw - naast De Waarheid - een specifiek op de mijnwerkers gericht illegaal blad uit te gaan geven. De in brede kring gegroeide sympathie voor hun vakbondsideaal mocht niet verloren gaan. Omstreeks januari 1944 verscheen de eerste editie van kHet Propagandablad voor De Vakbond in het Mijnbedrijf of kortweg De Vakbond. Het blad werd geredigeerd door Van Exter en alleen in de Mijnstreek verspreid. De nieuwe krant, populair bij mijnwerkers en oud-vakbondsbestuurders, zorgde voor heel wat gespreksstof, met name over de sociaal-economische herinrichting van het naoorlogse Nederland. Op 5 augustus 1944 verscheen in De Vakbond een artikel over de Vakbond in nieuwe stijl, die Einde pagina 1012 werd omschreven als één vakbond voor de gehele mijnindustrie; een bond waarin voor alle werkers in het mijnbedrijf plaats zal zijn; één bond die door zijn optreden de belangen van alle mijnwerkers behartigen kan en behartigen zal. 133] Dank zij de door hun uitgegeven illegale bladen, hun van meet af aan principiële opstelling jegens de bezetter en de constructieve discussiebijdrage aan de toekomst van de vakorganisatie, wonnen de communisten in Zuid-Limburg aan prestige. Dat was mede te danken aan de kwaliteiten en het tactisch inzicht van partij-instructeur Van Exter. Hij voelde goed aan hoe de in brede kring levende gevoelens en opinies te vertolken. Zijn succes bleef niet onopgemerkt bij de partijleiding. Na overleg met Brandenburg werd Van Exter in de vroege zomer van 1944 belast met de landelijke propaganda voor de eenheidsvakbeweging. De Waarheid ondersteunde hem waar mogelijk en plaatste oproepen en beschouwende artikelen. Begin september 1944 keerde Van Exter in verband met de onzekere militaire situatie naar Zuid-Limburg terug en nam er de leiding van de C.P.N. op zich. 134] Na de bevrijding kregen de communisten, na een ogenschijnlijk goede start, een opeenstapeling van teleurstellingen te verwerken. De socialisten, met wie gedurende de bezetting zo goed was samengewerkt, gaven er de voorkeur aan geen overhaaste beslissingen te nemen en de directieven van de leidsmannen in het nog bezette deel van Nederland af te wachten. Contacten met de sociaal-democratische voorman K. van Lienden in Eindhoven leverden geen tastbare resultaten op. 135] De komst van het Militair Gezag (M.G.) luidde voor Van Exter een situatie in die hij als keen nieuwe bezetting omschreef. Hij stak die opvatting niet onder stoelen of banken, met als mogelijk gevolg dat het M.G. de papiertoewijzing aan de inmiddels legale De Waarheid daarom beperkte. Slechts ten koste van veel inspanning vond men uiteindelijk een Maastrichtse drukkerij, Leiter-Nypels, bereid de krant te drukken. 136] Ondanks de tegenwerking die de communisten ondervonden, was de belangstelling voor de spreekbeurten van vooral Van Exter groot. Er bestond kennelijk veel behoefte aan klare taal en daarin was Van Exter een meester: hij gaf uiting aan de talrijke ongenoegens die er leefden. Menige misstand werd gehekeld, zoals het Einde pagina 1013 interneren van onschuldig Duits mijnpersoneel en het niet vervolgen van uitgesproken collaborateurs. 137] Door zijn agitatie maakte Van Exter veel vijanden, temeer omdat hij communist was. Uiteindelijk zou hem dat, bij het uitspelen van zijn belangrijkste troef, opbreken. Op 30 september 1944, Zuid-Limburg was kort tevoren bevrijd, werd in Heerlen de Algemene Bond van Werkers in het Mijnbedrijf (A.B.W.M.) opgericht onder voorzitterschap van Van Exter. Bezwaren van katholieke zijde tegen zijn persoon - hij was nóch katholiek nóch mijnwerker - leidden ertoe dat hij het voorzitterschap, mede uit tactische overwegingen, spoedig overdroeg aan de katholiek W. Hamers. De leiding spande zich tot het uiterste in de A.B.W.M. onafhankelijk te houden ten opzichte van de politieke en confessionele stromingen. Het vakbondswerk - het behartigen van de belangen van het mijnpersoneel - stond voorop. Dat bezorgde de bond een toeloop van duizenden leden. Begin 1945 telde de A.B.W.M. er circa 7.500. In juli 1945 was dat aantal gestegen tot ruim 11.000. Daarmee was de A.B.W.M. groter dan de drie vooroorlogse, inmiddels heropgerichte bonden samen. Wat nauwelijks uit kon blijven, gebeurde. Steeds vaker raakte de jonge vakbond betrokken bij stakingsacties en uiteenlopende (arbeids)conflicten. Dat veroorzaakte een groeiende onrust bij het Militair Gezag en bij de op hun oude posities teruggekeerde bestuurders. Zij wensten in de eerste plaats rust en orde. Bleef het optreden tegen de onruststokers in de tweede helft van november 1944 nog beperkt tot een verschijningsverbod van twee weken voor De Waarheid, in maart 1945 greep het Militair Gezag in en brak een op de mijnen Laura en Wilhelmina uitgebroken staking. 138] Zoals gezegd deden de oude vakbonden weldra opnieuw hun intrede: de R.K. Mijnwerkersbond werd op 13 november 1944 heropgericht. Hoewel de A.B.W.M. een belangrijke stem behield, dreigde het ideaal van Van Exter c.s. op een mislukking uit te lopen. De communisten werden na verloop van tijd uit de belangrijkste posities verdrongen. 139] Waarschijnlijk hadden ze hun eigen mogelijkheden overschat. Bovendien raakte Van Exter in de loop van 1945 in conflict met de op zijn oude post teruggekeerde P. de Groot. In de zomer besliste laatstgenoemde de interne strijd op het Einde pagina 1014 nippertje in zijn voordeel waarna de strijdbare oud-instructeur in een betrekkelijke anonimiteit verdween. 140]
Enigszins bedreven in ondergrondse activiteiten door de hulp aan Duitse vluchtelingen in de jaren dertig begonnen de Zuidlimburgse communisten meteen na de Duitse inval met de opbouw van een illegale partijorganisatie. Daarbij ondervonden ze steun van in Limburg ondergedoken Duitse geestverwanten die tevens richting gaven aan het karakter ervan. Terwijl de landelijke C.P.N. onder P. de Groot het eigen isolement slechts vergrootte door te kiezen voor een nogal neutrale opstelling jegens de bezetter, zochten de Zuidlimburgse communisten juist naar een doorbreking van dat isolement. Voor hen stond van meet af aan vast wie de ware agressor was. De door de partijleiding naar de Mijnstreek gezonden instructeurs konden deze afwijkende ontwikkeling geen halt toeroepen. Bovendien vielen ze na korte tijd in Duitse handen. Hierdoor liep de in Limburg gevolgde lijn in feite vooruit op de landelijke. Zowel de landelijke als de provinciale partij- en krantenorganisatie liepen in 1942 en 1943 zware klappen op. Van de twee Limburgse kernen in Maastricht en de Mijnstreek bleef vrijwel niets over. Desondanks lukte het met steun van de ervaren W. van Exter in de loop van 1943 een nieuwe organisatie op poten te zetten. Dank zij J. Postma ging de landelijke C.P.N. een koers varen die goed aansloot bij de Limburgse. Het accent verschoof naar samenwerking met andersdenkenden; in Limburg onder invloed van Van Exter naar propaganda voor een eenheidsvakbeweging. Dat laatste werd een groot succes, zo groot zelfs dat de landelijke leiding Van Exter in 1944 terugriep om de idee van een eenheidsvakbond ook elders in het land te propageren. De geslaagde doorbreking van het isolement, het streven naar samenwerking, de oprichting van een toekomstige eenheidsvakbond en een principiële houding ten opzichte van het nationaal-socialisme gekoppeld aan een verzetshouding die tot uitdrukking kwam in de vervaardiging en verspreiding van illegale bladen, hulp aan onderduikers en sabotage in de mijnen, bezorgden de Limburgse Einde pagina 1015 communisten een snel groeiende populariteit. Het grote offer aan mensenlevens voegde daar nog een extra dimensie aan toe. Het toegenomen prestige en de stijgende populariteit kwamen misschien het duidelijkst tot uiting in de grote toeloop van leden naar de direct na de bevrijding opgerichte A.B.W.M. Dit aanvankelijk succes werd echter gaandeweg teniet gedaan doordat de nieuwe bond de arbeidsrust ondermijnde en onder aanvoering van Van Exter de op hun post terugkerende bestuurders herhaaldelijk in de wielen reed. Terwijl het katholiek establishment matiging, orde en rust nastreefde, deden de communisten welhaast het tegengestelde. Zij werkten onverdroten door aan de realisering van hun ideaal: de vestiging van een socialistische maatschappij. Tegen de krachten die ze daarbij op hun weg vonden waren ze, niettegenstaande het toegenomen prestige, echter niet opgewassen.
Einde pagina 1016
Einde pagina 1017
Einde pagina 1018
Einde pagina 1019
Einde pagina 1020
Einde pagina 1021
Einde pagina 1022
Einde pagina 1023
Einde pagina 1024
Einde pagina 1025
Einde pagina 1026
Einde pagina 1027
|